1. A fdéel. Spyze, in een heet o f vinnig koud Saizodri,
x iii. wordt zy doorgaans toegefchreven, en om die
stüK.0Fr>' reden wordt het onvoorzigtig aangemerkt, dee-
ze Dieren, in de Hondsdagen, langs Straat te
laaten loopen. Men ziet egter dat deeze Kwaal
op alle tyden vatl ’t Jaar, dan hief dan daar,
deezen of genen Hond bejegent, zonder eeni-
ge blykbaare oorzaak: gelyk in den Jaare 1753,
toen, in zo veele Steden van onze Provintiën,
om die reden verbooden werdt, de Honden los
te laaten loopen. Immers dit Verbod gefchied-
de in de meeftén van die Steden reeds in ’t Voorjaar
, terwyl men in den heeten Zomer van ’t
■ Jaar 175G, noch in die overmaatige Hitte en
Droogte van de Jaaren 1757 en I759 > noch
in de zwaare Koude van den volgenden Winter,
niets buitengewoohs dienaangaande vernomen
heeft.
Kenteke- Deeze Ziekte openbaart zig in de Honden
nen. aan de volgende Kentekenen; Z y worden droevig
, zoeken de eenzaamheid, kruipen weg, heb*
ben af keer van alle Spyze en Drank 5 zy loopen
als fluimerende met hangende Öoren en Staart,
blaffen niet meet, maar knorren en vallen gram*
ftoorig aan op alle Mcnfchen, die zy niet kennen
, doch ' zyn nog gezeglyk aan hunnen
Meeften Dit is de eerfte trap van Dolheid,
wanneer hunne Beet rèeds gevaarlyk moet aangemerkt
worden. Vervolgens beginnen zy te
hygen, de Tong hangt hun uit den Bek al fchui-
mende; zy vergeeten hunnen Meefter, valleri
op
Op hem aan, en byten hem, zo wel als andere f, Aïdeeu
M enfchen en Bpeften, die hun ontmoeten, o f xni/
hun aandoen w\llen: zy loopen nu eens traag sr^ OFD* 1
als half flaapendë** dan vliegen zy weder voort,
doch onbefuift, zonder een regten koers te houden:
de Oogen zyn half geüooten, traanende
en ftoffig; de Tongblaauw; zy toonen alle bly-
ken van uitzinnigheid en razerny. Dit is de
tweede trap der Ziekte, en zy kunnen het dus
naauwlyks een Etmaal uithouden o f zy fterven,
indien men ze niet eer van kant helpt. De 1
Beet is zo veel moeijelyker te geneezen, hoe
doller het Dier zy en hoe nader aan zyn dood.
In Honden, die aan deeze Ziekte geftorven
waren, heeft men fomtyds Wormen gevonden
in de Nieren, Darmen, Herfenen o f de holligheid
der Neusgaten. Het fchynt dat zulks, o f
de bedorven Spys en Drank, o f ’t gebrek der*
zelve, aanleiding kan geeven tot den eerften
trap van ’t Kwaad, die vervolgens overflaat tot
eene zwaare Ontfteeking o f Rotkoorts. Men
heeft waargenomen , dat het Dier in deeze
Ziekte nooit zweet; zo dat denkelykdefcher-
pe deeltjes der Vogten, die door de Huid ont*
laft moeften worden, in het Lighaam blyvett.
In Menfchen, aan de Watervrees geftorven, vindt
men doorgaans de Werktuigen der Zwelging
niet alleen, maar ook de Maag en ’t Gedarm*
t e , hier en daar, met ontfteeking o f het Vuur
bezet. Daar is veel Galagtig Slym in de Maag.
Het Bloed is in de Slagaderen ongemeen vloei-
I . D eel, 11 Stuk, baal*