I. AFDEEi..Latynfchen en Nederduitfchen Naam vanzynert
XVI. gulzigen aart, en de gewoone benaaroing in de
H oofd- Noordlche Taaien, Jerven of Erven, geefthec
• ‘ zelfde'te kennen.
ee vraat. geftake van dit Dier is als een W o l f ,
geftalte. doch kleinder en langwerpiger, zo dat het meer
Pt. XIV.naar die van een Dashond zweemt; waar van
Eig- 4 * het in grootte ook weinig verfchilt. Klein
heeft een Afbeelding daar van uitgegeven,
gemaakt naar een Dier dat in het Koninklyke
Kabinet van Dresden gedroogd te vinden was,
zynde levendig uit Siberie derwaards gebragt.
Dit at dagelyks dertien Ponden Vleefch, en
bleef niet te min onverzadigd. De langte was
twee Voeten, behalve den Kop; de hoogte
ruim anderhalven Voet: de kleur donkerbruin.
Volgens anderen is de kleur zwart, met bruine
en geelagtige Vlammen, o f bruin met, een
roffen Glans; doch over de Rug loopt een gitzwarte
Streep, zynde de Borft en Buik wit. De
Staart heeft de kleur van ’t lighaam: de Pooten
zyn dik, de Klaauwen en Tanden zeerfcherp;
waar door het zo ftout is, in ’t aanranden van
alle Dieren, daar het by kan komen.
Woon- De Veelvraat onthoudt zig op de hooge Ge-
pteats. hergten van Lapland en Dalekarlie, endegroo-
te Wilderniffen van ’t Noordelyk deel van Europa
en M e , zyn in ’t algemeen zyne Woonplaats.
Men vindt hem ook in Noorwegen,
Sweeden, Rusland, Lithauwen , Kourland, ja
in fommige Boffchen van Duitfchland. Zelfs
wordt
v a n d e W e z e l e n . 191
wordt in ’t Berigt, dat de Heer Gmelin vani. Afdeei.’
zyne Reize door Siberie gegeven heeft, aan-
gemerkt, dat hy in- alle zo heete als koudeSTÜK.
Landen van Afie, van de Linie af tot aan den Veelvraat.
Noordpool, te vinden zy. In dat zelfde W erk
wordt omftandig van deszelfs Levensmanier ge-
fproken, en hoe hy de Dieren meeftendcels
met Lift bemagtigt, die hem tot Voedzel zullen
dienen: onder anderen gaat hy ook , gelyk
de L o s , in de Mik o f op de neerhangende takken
zitten van een Boom, en fpringt de voor-
bygaande Dieren op de Rug, blyvende, indien
zy groot en fterk zyn, gelyk Bokken, Reen en
Herten, daar op zitten, hoe fnel zy ook loopen,
en vreetende middelerwyl daar van met geweld,
tot dat het Beeft onmagtig neervalt.
Het zonderlingfte, en waar in dit Dier van Zyne
alle andere Schepzelen fchynt te verfchillen , ^ z's‘
is , dat het byna onverzadelyk fchynt te zyn.
Men wil dat h e t, eenProoy hebbende, die zesmaal
grdoter is dan zyn eigen Lighaam, nog-
thans met vreeten nier kan ophouden, voor dat
het Vleefch geheel daar af is. Nooit wordt de
Veelvraat verzadigd, voor dat hy niet meer kan
eeten, ’t welk gebeurt, wanneer zyn Buik der-
maate is gezwollen, dat ’e r , om zo te fpree-
ken, niets meer in kap. Dit zet zyn L y f uit*
als een T o n , en brengt hem in de uiterfte vad-
zigheid, zo dat hy niet Icopen, ja naauwlyks
zig verroeren kan, leggende fömtyds als een
dood Kreng, geheel buiten ftaat om zig te redI.
Deel. 11 Stuk. den