io4 B e s c h r y v i n g
Ü Afdeel. dekken, leggende daar op het Lok-aas, 't welk
XIV. in een ftuk Vleefch beftaat: het Dier , daar in
tuk°FD' gevallen zynde, wordt met Werpfpieflèn of met
Itfeuw. Houwers afgemaakt. Wanneer de Negers, aap
de Kuft van Afrika, een Neft met Leeuwenwe
lpen vinden, zo neemen zy die daar u it,
Om ze aan de Europeaanen te yerkoopen , en,
indien ’t gebeurt, dat de Leeuwin hun nazet,
werpen zy dezelve een Jong toe, waar mede
dit Dier heen loopt; daar z y , middelerwyl,
zig met hunne Roof in veiligheid begeeven. W y
hebben gezien, dat de Leeuwen, zp wel als
andere Dieren, tembaar zyn,
In Europa ziet men thans weinig Leeuwen ,
zelfs in de Diergaarden van Koningen en Vor-
Ren, om dat zy, ’er zeer zelden yermenigvuldi,
gen, en ook niet lang leeven; ’t zy wegens
het bedwang, daar zy zig in bevinden; ’t zy
uithoofde van het ongunftige Klimaat. In het
Groot Hertoglyke Dieren-Paleis, te Florence,
plagten ’er verfcheidene te zyn. Z y korten
veel van Onderhoud, want fommigen eetenda-
gelyks agttien o f twintig Ponden OjTenvleefch.
Billyk mag men zig verwonderen, zo wel, hoe
de Romeinen zulk een menigte van deeze Dieren
hadden, daar G esar ’er, tot vierhonderd
te gelyk, in hetAmphitheaterverfchynendeedt:
als dat zy met dezelven zo gemeenzaam waren,
laatende hunne Triomfwagens fomtyds door
Leeuwen trekken. Augustus hadt ’er eenigen
zo tam, dat zy met Haazen fpeelden, zonder
■ ièh
dezelven kwaad te doen. Het gebruik der Leeu-1. AfdeelJ
wen in de Schouwfpelen, om ’er Menfchen o f XIV.
andere Dieren tegen te laaten kampen , was ST^ FD‘ ,
gemeen, < Leeuw*
De Mannetjes-Leeuw heeft om den Hals lan- Voort-
ge Maanen, die op zyn Borft hangen, en zynteeling,
Kop den zwier geeven van eens Menfchen
Hoofd. Hoe ouder hy i s , hoe langer deeze
Maanen zyn. Het W y fje , in tegendeel, heeft
zulke Maanen n ie t, en gelykt eemgermaate
naar een Beer, zynde ook langer van Snoet.
Z y brengt, zo men wil, vier o f v y f Jongen
t’eener dragt voort, en dezelve kunnen, zegt
men, aanftonds zien. Doch de Waarneemin-
g,en, zo wel omtrent dit Stuk, als de manier
van Paaring en den Leeftydder Leeuwen, wanneer
zy zig in Vryheid bevinden, ontbreeken
ons. Dit weet men > dat deeze Dieren fnel
kunnen loopen , in het najaagen van hunne
Prooy, en dat ’er in Afrika z y n ; die de Grootte
hebben van kleine Paardjes. De Franfche
Akademirten hebben een Leeuw ontleed, die,
nog zeer jong zynde, reeds de langte hadt van
zes en een half Parysfche Voeten, gemeten van
’t end van den Snoet tot aan ’t begin van de •
Staart, en de hoogte van vier en een half Voet;
dat is omtrent zeven Amfterdamlche Voeten •
lang en niet veel minder dan v y f voeten hoog: g
zo dat dit, gelyk zy aanmerken, een zeergroot
Pier zou geworden zyn.
Het aanrqerkelykfte, dat hun in de OntIee-; inwendi-
I. D eel. II Stuk, G J dÜlgS® d ed e n .