I. Afdeel, nien in veele andere Dieren ,, zelfs in de Haas
XXVII. en ’t Konyn ; maar in de Bever, Otter en ’t
stuk. * wilde Zwyn , is dezelve aanmerkelykft , ert
fchynt hun ook noodiger te zyn : want deeze,
zig genoodzaakt vindende in de Modder te kruipen,
hadden, behalve het korte Hair, ’twelk
de Natuur hun gegeven heeft om ze voor de
Koude te befchutten, ander lang Hair noodig
om de Slyk te beletten, van door te dringen tot
aan de Huid.
DePooten Het maakzel der Pooten en Staart is zeer
pn Staart, buitengewoon. De Agterpooten , naamelyk,
zyn met een Vlies famengevoegd , als die van
een Gans, en de voorften, in tegendeel, met
afgefcheiden Vingeren ; zo dat zy zeer naar
Handen gelyken , niet minder dan de Voor-
pooten der Aapen. Plinius, derhalyen, heeft
zig vergift, wanneer hy fchryft, dat ’er geen
verfchil tuflchen den Bever en Otter i s , dan in
de Staart alleen. De Staart heeft geen overeen-
komft met het Lighaam, zynde bedekt met
Schubben, die door een Vliesje te famen gevoegd
worden gevonden : zy zyn van dikte als
Parkement, een agtfte Duims op ’t hoogfte lang,
meeft al ongeregeld zeskantig, en van kleur uit
den blaauwén bleek bruin. Als men de Bever-'
Vellen touwt', zyn de Schubben reeds van de
Staart a f, maar haare figuur b ly ft’er ingedrukt,
en dat gedeelte van de Huid, daar zy gezeten
hebben, is geheel wit. De Staart doorfnyden-
d e , vondt men ze yet en zeer naar de Staart
det
der groote Viffchen gelykende. Haare gedaan-1. Afdeu-
te was zonderling, aan’t L y f vier Duimen, XXVH.
in ’t midden vy f Duimen breed en loopende
rond uit aan ’t end; ter langte van omtrent elf
Puimen in ’t geheel: zo dat dezelve een foort
van Ovaal maakte: zynde voorts platagtig; aan
den Wortel twee Duimen, in ’t midden een
Duim en aan ’t end omtrent een half Duim
dik. De omU-‘ek van de Staart , aan de kanten,
was taamelyk d ik, doch afgerond en dunner
dan langs heen en in het midden.
Deeze Ontleedkundigen zogten naauwkeurig De Beurde
Vergaarplaats op van die vermaarde Stofte,
welke den Bever van alle andere Dieren onderscheidt.
Men heeft zig weleer verbeeld, dat
het de Ballen van den Bever waren, daar het
Bevergeil in opgeflooten is, en de Ouden hebben
wonderlyke fabelen daar van verbreid. De
Huid weggenomen zynde, ontdekten zy tuflchen
het Fondament o f de gemeeDe Opening , daar
de Bever zyn Water en Vuiligheid beiden looft,
en het Schaambeen, vier groote Beurzen, waar
van twee in ’t midden en hooger dan de twee
anderen geplaatft waren; verwonende z ig , met
hun beiden, in de gedaante van een Hart, waar
van het opperfte omtrent een Duim beneden
pet Schaambeen w a s , en de zyden, na zig in
’t ronde uitgebreid te hebben, famenliepen in
het bovenfte gedeelte van de gemeene Opening.
De grootfte breedte van deeze twee Beurzen, te
famen genomen, was een weinig meer dan twee
I, Deel. 11 Stuk, D d 5 Dui