I. Afdeel
XIÏ.
Hoofd-
«tuk.
De Been
deren,enz,
Befchry
ving van
den Zee-
Hond.
Pl. XI.
Fig.6.
. te doen blyven, dewyl het dikwils eenigen tyd
onder Water moet vertoeven.
Men heeft de Beenderen van dit Dier be-
• vonden zeer hard te zyn, inzonderheid die van
15t Bekkeneel, en geenzins Kraakbeenig, gelyk
Aristoteles en Plinius verzekeren. Tuiïchen
het Voor- en Agterbrein was een Beentje, gelyk
in veele Viervoetige Dieren, doch plat en
puntig niet rond en dik als in de Zee-Koe
der Weftindiën. De Herfenen waren pit- en fe»
wendig als die der Kalveren , doch naar evenredigheid
van ’t Hoofd grooter ; ’t welk veel
verfchilt van de gefleldheid in de Viffchen, die
gewoonlyk zeer weinig Brein hebben. Het
Kryftallyn van ’t Oog was, gelyk in 'andere
Waterdieren, Klootrondj en de Gezigtzenuw
hadt haaren ingang midden in den bodem, regt
tegen den Oogappel over, doch men vondt in
het Oog die duizenderley kleuren niet, waar
van de Oude Natuurkenners fpreeken.
De Heer Albinus heeft in den Zee-Hond,
hier voor in Fig. 6 afgebeeld, onder anderen
het volgende opgemerkt (*). De langte was
zes en een half V o e t; de dikte meer dan ge-
woonlyk, als zynde het Dier bevrugt. Het
hadc geen üitfteekende Oorenof Oorlappen ;■ de
Oogen waren befchermd met dërgelyk een Vlies,
als de Viervoetige Dieren in ’t algemeen hebben.
Aan de Bovenlip hadt het een foort van Kneve
ls ,
(*} Anmt. Acad. Libr. III. Cap. XV,
Veis, beftaande uit lange Hairen, dieaandezy*L Afdeel.
den op gelyke wyze uitgerand waren, als wy M h m
in het Zee-Kalf hebben gemeld, en als met fonoo- , f j K.
pen zig vertoonden, ’t welkzedeedtglinfleren.
Zes Voortanden hadt het in de Boven-, vier in
de Onderkaak gehad;. vier Hoektanden veel grooter
: de Kiezen zelfs éenigermaate fcherp, en
dus den geheelen Bek zeer bekwaam voor een
Roofdier. De Tong was aan ’ t Voorend, o f
aan de tip, eenigzins ronduitgefneeden, zodat
z y dubbeld kon fchynen. Uitwendig zag men
zeer weinig van de Armen ofVoorpooten, die,
gelyk van het Zee-Kalf verhaald i s , byna g e heel
onder de Huid verborgen waren, doch door
uitrekking zig als Armen of Elleboogen vertoonden
, waar .aan een foort van Handen fcheen te
zyn, met v y f Vingeren , zeer fcherp genageld,
en met een Vlies te famen gevoegd. De
Agterpooten hadden meer de gedaante van een
Viflchen-Staart; weshalve ’t Gemeen zegt, dat
de Zee Hond een dubbelde Staart heeft. De
Palmen, niettemin , waren ook gevingerd en met
Nagelen voorzien, doch niet gewapend; dewyl
het Dier zig daar van flegts om te zwemmen ,
niet tot aangrypen van iets of tot verdediging
fchynt te kunnen bedienen. De opening van
de Scheede en van den Aars , was uitwendig
gemeen. Agter den Navel openbaarden zig de
kentekenen van twee Uijers. De Huid was hard
doch buigzaam: het Spek drie Duimen dik aan
den Buik en nog veel dikker in den Nek. Over
I. Deel. 11 Stuk. 'c ge