I. Afdeel, ka geen andere Rhinoceroflen, dan met twéé
XXIV. Hoornen, had gezien, welken hy hem, ten op-
5Tue°FD" Zi'^t van ae^a^e » 20 duidelyk befchreef,
dat het alle geloof verdiende. Hy voegde ’er
b y , „ dat de Européers aldaar deeze Dieren
,, niet om der Hoornen wille vervolgden, alzo*
„ die weinig in agting waren; maar wegens de
,, fchade, die door dezelven aan de Weidlandeti
„ toegebragt werdt, en dat zy van zulk een
„ Dier, als zy ’er zig meefter van hadden ge-
,, maakt, zelden iets mede ’t huis bragten, dan
3, een (tuk van de Huid, waar van als dan Paar-
3, de-Zweepen vervaardigd werden, die naby
„ kwamen aan de Engelfchen; hoedanig eenen
3, hy ’er hadt. Indien het jonge Lieden z y n ,
j, zegt h y , brengen de Jaagers fomtyds wel
,, een o f twee Hoornen van de Jagt met z ig ,
3, en hegten dezelven, als een teken van dap-
„ perheid, aan hunne Wöoning. Hy hadt aldaar
nooit van eenhoornige RhinOGerolTen hoo-
ren fpreeken. Anderen wederom geeven berigt,
dat ’er in Afrika zoo wel met één Hoorn zyn
als met twee Hoornen, en waarom zou in deeze
Dieren geen dergelyk verfchil plaats kunnen
hebben als in de Olyphanten, die men zonder
en met Slagtanden ontmoet j des het my niet
, onwaarfchynlyk voorkomt, dat die beide Soorten
onder elkander gevonden worden; te meer,
dewyl L innjEüs de Woonplaats van den Twee-
hoornigen ook in de Indiën fielt.
Gebruik, W y hebben reeds van de tegengifdge kragt,
die
die aan deeze Hoornen plagt toegefchreeven te ï. Afdeel,
worden, gewag gemaakt. Men maakte zig ook XXI
wys, dat de W yn , die eenigen tyd gedaan hadt
in Koppen, daar van gedraaid, dienflig ware
tot Bloedzuivering en tegen de Peft. Waar-
fchynlyk zal het geraspte zaagzel o f affchaaf-
zel derzelven, tegen Stuiptrekkingen en Flaauw-
tens, van niet meer kragt zyn dan Hertshoorn.
Aan het Bloed, gedroogd zynde en tot een
Poeijer gemaakt , zyn ook wonderbaare uitwerkingen,
in ’tgeneezen vanKolyk, het {tempen
der Bloedvloeiingen en ’t verwekken der
Maandftonden, toegefchreeven geweeft; twee
geheel ftrydige zaaken, zo Redi te regt aanmerkt.
En wie zal daar van, in het heelen van
inwendige Kwetzuuren, meer dienft verwagten
dan van Bokkenbloed. De Indiaanen en Hot-
tentotten eeten het Vleefch, doch het is zo
taay, naar men getuigt, dat ’er wel Yzeren
Tanden noodig zyn om het te vermaalen. Kol-
be niettemin verzekert, dat hy het niet fmaak
gegeten had 5 doch dan moet het zekerlyk van
een Jong Beert geweeft zyn. De Huid is zo
hard, dat de Indiaanen daar van Harnaffen en
Schilden maaken, die zeer ligt en handelbaar
zyn en waar op de Pylen afftuiten. Plinius
verzekert, dat men, ten zynen tyde, het befte
Lycium in Lederzakken, daar van gemaakt, te
Rome bragt.
Zeker Duitfcher, die eenigen tyd in ’t Stook- Zout van
huis van de Hollandfche Ooftindifche Kompag-
I. Deel. II Sïüfc, me,