I. Afdeel, gingen van dit Dier, ’t welk zulk een dikke
XXIV. harde Huid noodig hebbende, tot befchutting
Hoofd- van Zyn j0g Lighaam voor uitwendige beledi*
gingen, anders zig niet zou hebben kunnen be-
weegen. De Pooten hebben drie Hoeven ,
waar van de .middelfte Hoornagtig is en ftomp ,
de twee andere zyn Klaauwen. Het is over ’t
geheele Lighaam kaal, uitgezonderd de Ooien
en de Staart. De Knobbeltjes van de Huid,
die naar Roksknoopen gelyken, zyn op ’t Ag-
terlyf groot ft en hardft.
Zyn Deeze Soort van Rhinoceros draagt op den
Hoorn. Snoet een Kegelagtigen, agterwaards gekrom-
den Hoorn, die altyd b ly ft , en vaft van zelf-
ftandigheid is , zegt L inn^eüs. In ’t algemeen
zegt men , dat hy een Hoorn op de Neus heeft,
waar van de Naam afkomftig is; doch dit komt
op ’t zelfde uit, dewyl de Neus een gedeelte
is van den Snoet. Deeze Hoorn is niet enkel
aan de Huid gehegt, gelyk fommigen der Ou-
den fchryven, maar ftaat op een uitftek van
het Kaakebeen vaft geworteld, zo Parsons ons
berigt. In het W y fje , dat te Parys was, hadt
hy de langte van negen Duimen; doch in de
Mannetjes Rhinocerolïen is hy fomtyds wel van
twee Voeten of langer. Men kan van deszelfs
langte niet oordeelen uit den Hoorn , dien de
Rhinocerolïen, welken men in Europa brengt, op
de Neus hebben: dewyl dezelve, doordien Zy
zo naauw bepaald z y n , en ’er geduurig mede
gan Steenen o f Hout wryven, zeer veel afllyt:
doch
R h i n o c e r o s . 345
doch men ontdekt klaar, dat dezelve zeer dik [. afdeel.
zy aan den Wortel en Yzerhard , loopende x x iv .
fpits naar boven. B ontius merkt aan, dat deeze
Hoornen fomtyds zw ar t, fomtyds wit, fomtyds
Afcbgraauw en van verfchillende grootte
zyn , naar den Ouderdom van het Dier. Ik heb
’er thans drie in handen, waar van twee rood-
agtig bruin, de derde groenagtig wit. Een der-
zelven is omtrent twee Voeten lang, zeer krom
en fpits, weegende negen Pond.
Veel fabelen zyn ’er, door de Oofterfche
Schryvers, van deezen Hoorn verbreid geworden.
De Arabiers verhaalen, dat z ig , wanneer
hy midden^ door gezaagd wordt, de Afbeelding
van een Menfch en eenige Beeften daar in vertoont;
weshalve de Vorften van Alle dezelve
tot Sieraad gebruikten aan hunne Draagbanden
en Throonen. Zy voegen ’er b y , dat de In-
diaanfche Koningen zig aan Tafel altyd van
Meshegten, daar van gemaakt, bedienden, en
die zeer duur betaalden, om dat de Hoorn, op
de nadering van eenig Venyn, altyd begon te
zweeten. Onder de Romeinen plagt dezelve
ook in veel agting te zyn; dewyl men zulke
Hoornen, van binnen uitgehold, als Kruidhoo-
rens gebruikte, tot bewaaring van welriekende
Oliën en koftbaare Balfems in de Badftooven,
ten einde die uit derzelver Bek o f dunne End
op ’t Lighaam te laaten druipen. Hedendaags
zyn deeze Hoorpen in de Indiën nog zeer gewild
, doch worden weinig in Europa overge-
1. D eel. II Stuk. Y 5 htagt.