' J . A f d e e l . 13UFF0N aanmerkt, byna onder alle Lugtflree.
XIV. ken gevonden, zonder veel verfchil van gedaan.
Hoofd- t e , dan dat zy wat grooter dan de Huiskatten
zyn. Ook paaren zy dikwils met dezelven, en
de Jongen, daar van voortkomende, zyn ge-
Jyk aan de andere Katten. Men kan de wilde
Katten niet gemakkelyk tam maaken, In de
Zuidelyke deelen van Europa fchynen zy van
fierlyker koleuren te zyn dan in de Noordely»
, ke Landen (*),
Eigen. De Kat is een ontrouw Huisgenoot, die men
gappen. niet dan uit noodzaaklykheid onderhoudt, om
van een ander nog fchadelyker Huisvyand, dien
men niet verjaagen kan, bevryd te zyn. Weinig
Menfchen zyn ’er, die de Katten houden
tot hun vermaak; want, hoezeer ook tam gemaakt,
blyft hun zekere kwaadaartigheid b y ,
'en de diefagtigheid is van haare natuur, zo ’c
fchynt , onaffeheidelyk. Met veel loosheid
weeten zy haar flag waar te neemen, en behendig
weg te fluipen, wanneer zy op de daad betrapt
worden; ontwykende dus de welverdiende
ftrafFe en komende dikwils niet voor den
dag, eer men ze roept of lokt. Geheel-ver»
- fchillende van den Hond, die zig door Slagen
betert, kanten zy zig met verwoedheid daar
tegen aan, en fchynen niet dan grimmiger daar
door te worden, tot gevaar zelfs van den ge.
pen, die ze aanrandt.
(*) ’t Zelfde, Blad3. 535,
Het Lighaamsgeftel van de Kat fchynt die I. Afdeel»
Geaartheid te begunftigen. Zy is zeer vlug en ^
fnel, klauterende, zonder eenige vermoeijing, ^ 7 *
by loodregt ftaande Paaien en Boomen op, en
loopende, zondér gevahr, langs denfmallen bovenkant
van Schuttingen. Een Muis, Vogeltje
o f ander klein Dier, dat zy befpringen kan, is
zo dra naauwlyks van haar gezien o f bevindt zig
in haare Klaauwen. Grootelyks dient ook daar
toe de bekwaamheid, die zy hebben om in ’t
donker te kunnen zien ; dat haar, in het vangen
der Rotten en Muizen, een groot voordeel
geeft.
Wat dè tedén van, dit laatfle zy , is niet zo Waaróm
gemakkelyk te bepaalen. Men weet dat de Kat- zY/'n .1
^ i i , r düifter
ten hunnen Oogappel veel meer kunnen lamen-'zien^
trekken dan dé Menfch en de meefte andere
Dieren; zo dat die , tegen een fterk Licht ó f
tegen de Zon gefield zynde, een haauwe Spleet
wordt; doch zo dra zy in de Duiftemis, of
maar in Schemerlicht zyn , doet de Veerkragt
van het Druivenvlies' den Oogappel zeer wyd
en volkomen rond worden. Dit geeft zëkerlyk
haar gelegenheid, om in een fiaamv Licht klaaf
te kunnen zien; want men wórdt het zelfde ih
ons Menfchen gewaar, en de Nagtvögelen, gè-
■ lyk de Kat-Uilen en dergelykefn, heeft men be-
• vonden een zeer wyden Oogappel te hebbèri,
omtrent zo groot als ’t geheele Hoornvlies i
maar, dewyl de Katten, op plaatfen daar ’t geheel
donker is, klaar kunnen zien, zo is ’t niet
J, D eei, II Stu k, I on«