Afdeel.^anê » welker kleur, van den wortel af tot over
XVIII. de helft der langte, zwart was, verder vuilwit
Hoofij- en aan de punt roodagtig bruin, ter langte van
ongevaar een half Duim. Deeze Borftels lagen
agterwaards over en bedekten elkander, zodanig
dat jijen, niet meer dan de bruine kleur van
hunne ui ter (te tippen gewaar wierd. Het Hair,
op de zyden van ’t L y f en aan den Buik, hadt
maar de langte van omtrent drie Duimen , en
was yan de zelfde kleur als de Borftels op de
R u g , maar, hoewel ook agterover leggende,
yertoónde zig deszelfs witte kleur zo wel als de
bruine, om dat het veel dunner ftondt. In de
Oitels en Lieflehen, aan den binnenkant der
Dyën en by het Gemagt, was het Hair roodr
agtig; hoewel het, naauwkeurig pnderzogt zyn-
de, bevonden werdt, alleen maar rood te zyn
aan de tippen. Het end yan de Staart en het
pnderfte der Beenen, was geheel zwart. De
Staart van een wilde Zeug liep uit in Borftels
van zeyen Duimen lang.
’tChi- Een Varken van Siam, welks langte, geme-
neefche ten in een regte lyn van den Muil tot aan ’t
Yfrkcn, j}ggjn van de Staart, drie Voeten was en ne-
gendhalf Duim , hadt langs de Nek en Rug
Borftels van zes Duimen lang, daar die op den
top van ’t Hoofd , en aan de Billen, maar van
twee o f drie Duimen waren en de overigen
flegts een o f twee Duimen. De Lippen, de
Rop aan de zyden, de K e e l , de Borft, Buik
en de binnenkant der Beenen , hadden weinig
Hair
Hair en fcheenen zelfs , op eenige plaatlen, [# Afdeel»
geheel kaal te zyn. Alle de Borftels waren zwart XVüi.
van kleur, maar men vondt ’er witte tu ffchen H oofd-
de Dogen en geelagtigen, gelyk die van de
meefte tamme Varkens, op de Lippen, aan t
end van de Staart en aan de Pooten. Nog
verfchilt dit Varken van onze tamme Europe-
aanfche daar in , dat zyn Jong, ter Wereld komende,
reeds de zelfde kleur heeft, dien het in
de volwaffenheid behoudt: terwyl de Biggen
der tamme Varkens eerft blank o f wit Hair
hebben, dat naderhand geeft wordt aan de
tippen.
Het Zwyn is in den rang der Dieren met ge- De
fpleeten Hoeven geplaatft geweeft, om dat het Pooten,
ïnaar twee Toonen heeft, die op den Grond
raaken, aan ieder Poot; dat de uiterfte ry der
Vingerbeentjes omwonden is met eene Hoorn-
agtige zelfftandigheid en dat de Pooten, inden
eerden opflag, veel gelyken naar die van den
Stier, Ram, Bok, enz. Zo dra men egterde
Huid heeft weg genomen, vindt men ze zeer
yerfchillende: want daar zyn vier Beendertjes
in de Agterhand en Agtervoüt, en vier Vingers
, waar van ieder heftaat uit drie regelmaa-
tige ryën. De twee middelde Vingers zyn langer
dan de anderen, en hebben ieder een Schoen,
die op de Aarde ruft; de twee anderen zyn veel
korter, en hebben ieder een dergelyk Hoorn,
doch ’t zelve is hooger geplaatft, daar naamelyk
deSpoorender Oflen, Bokken, Rammen,zyn,
Deïl. IX StVK, R 4 Hic?