I.AFDREL.P0°ten een weinig meer. De Kop is klein, de
XXV. Snoet langwerpig; ’t heeft ronde uitpuilende
Hoofd- Oogen, die als een kole Vuurs glimmen; kleine
Ooren, byna verborgen onder de Stekels;
wyde Neusgaten ; Pooten gelyk de Aapen,
doch aan ieder maar vier Vingeren, zonder
Duim. ’t Geheele L y f , uitgenomen de Poo-
ten, is bedekt met Stekels , drie o f vier Duimen
lang , van den Wortel af geel tot omtrent
de helft der langte, verder zwart o f rosagtig
bruin, eindigende met eene witte punt, die
zeer fcherp is. Aan den Kop-en Beenen zyn
de Stekels zo lang niet: rondom de Neusgaten
zyn Hairige borftels, van drie o f vier
Duimen, die’er Knevels aan geeven, gelyk de
Katten hebben. De Staart, is ter halver langte
met Stekels, doch voor ’t overige flegts dunnetjes
met Hair bezet.
Eene Verfcheidenheid, die alleen in grootte
van deeze verfchilt, maakt de Vyfde Soort by
den Heer Brisson uit, waar van Bontius, pag.
54 j een goede Afbeelding heeft gegeven, zo
hy zegt. Ook meldt de Heer le Page du
Pratz , die geheel Noord-Amerika door-gereisd
h e e ft, dat in Louiflana zeer groote Yzervar-
kens z y n ; men ziet ’er veelen naar de Illinoifen
toe , v y f Mylen van Z e e , langs de Rivier van
St. Louis heen. Volgens den Heer Sarrazin ,
Geneesheer te Quebeck, wiens Aanmerkingen
over dit Dier door wylen den Heer Reaumur
aan
4dn ’t algemeen zyn medegedeeld (*)> begin- Afdeel,
nen zy zeldzaam te zyn in Kanada, daar zy XXV.
zig ophouden in de ontocganglykfte Boffchen, Hqofd'
verkie^epde d<? Gebergten voor hetj vlakke
Land.
Met Beeren en andere Roofdieren raaken deeze Levens-
Stekelvarkens dikwils in ’t G e v e g t, doch wee- manier,
ten veeltyds hunnen Vyand te ontkomen, door
qp een Boom te klauteren, o f zig te verbergen,
’t zy in holle Stammen 5 of in de kloven
en gaten der Steenrotfen. Hunne Woonplaats
is gemeenlyk in Holen, die zy maaken onder
de Wortels van groote Boomen, welker Schors
en Vrugt tot Voedzel van deeze Dieren ftrekt.
Z y houden veel van die der Pyn- of Denneboo-
men en dergelyken, ’s Winters eeten zy ook
Sneeuw, en drinken ’s Zomers Water, maar
vermyden wel zorgvuldig zig daar in te begeeven,
Men heeft ’er gevonden van agttïen o f twintig
Ponden zwaar. De Jaagers , zo Wilden als
Franfchen, beweeren, dat dit Dier van twaalf
tot vyftien Jaarep leeft. Volgens hun zyn de
Mannetjes in den Looptyd, die plaats heeft ip
de Maand September, doldriftig en verfcheu-
ren elkander fomtyds uit nydigheid. Het Wyf-
je werpt gemeenlyk haare Jongen jn de Maand
April: zo dat zy omtrent zeven Maandep
draagt, brengende maar één Jong te gelyk
vQors
(*~) Memoir. de 1'Academ, des Sciences, de 1’An
1727. pag, 383- . - ' *