L Afdeel, kragt, die daar zeer wel tieren en vermenig-
2cxvi. vuldigen.
5tuk.0F1> ,c KoiW 1S ^-er^er van oatuur en (louter dan
Konyn. ^ a^s > verbitterd zynde vegt het zeer dap-
Eigen- Per enlangduurig; doch voorden Vosfchroomt
fchappe'n. het niet minder dan het Schaap voor den Wolf,
Het heeft byna geen oppaffing noodig , graa-
vende voor zig eepe Woonplaats in het Zand,
daar het zig op den dag doorgaans verborgen
l]ondt, komende ’s morgens, tegen den middag
en - ’s avonds, daar uit om zyn Voedzel te zoeken.
Het eet Gras , Graan en Kruiden of Wortelen
en Vrpgten des Aardryks, gelyk de Haas,
herkaauwende ook naar oogenfchyn. Zonderling
is het geraas, dat dit 'Dier in ’t loopen
met zyn agterfte Pooten op Houtwerk o f op
den Grond maakt. Het drinkt byna niets en
heeft een afkeer van ’t Water. By eene Over-
(tropming van de Loire in Vrankryk , waar
door een verbaazende menigte van Wild verdronk
, heeft men opgemerkt, dat veele Kony-
nen ip de Boorqen geklommen waren, alwaar
zy zig met de Schors gepeerd hadden, tot dat
het Water weder van ’t Land geloopen was.
Konynen- Men houdt de Konynen fomtyds in Dier-
gaarden, die men dan Konynen-Woud noemt;
moetende een verheven Grond z y n , aan de
Ooft- o f Zuidzyde van een Heuvel o f Duin,
droog en middeltnaatig l ig t , beft Aarde eq
Zand ondereen gemengd, op dat hunne Holen
niet inftorten mogen. Moeraffige plaatfen zyp
>cr geheel onbekwaam toe. Hoe groocer zulk LA ro rn ,
een Woud z y , Koe beter de Konynen 'er in x x v h
voort willen. Men rekent dat één o f ander- STUK,
half morgen Lands, wel voorzien zynde, jaar* Kanjn.
lyks over de tweehonderd dozynen uitlevert.
Men plant ’er de Konynen in , door maar ee-
nige weinige Rammelaars te doen by de Wyfr
jes, want veele Mannetjes zyn het bederf daar
van : drie tot de honderd Wyfjes is genoegzaam.
Men kan ’er ook Hok* Konynen toe gebruiken
, die doorgaans KooUeters genoemd
worden , om dat Koolsbladen derzelver voor-
naamfte kolt zyn.: In het Woud kan men, indien
het wat vol Kohynen is , eenige Haver en
Gerft zaaijen tot hun Voedzel. Men kan ’er
ook ’s Winters Hooy in brengen, en ’t is eene
aardigheid te zien hoe deeze Dieren, die anders
zo fchuuw zyn , zig op ’ t gefluit van een Op-
pailer, aan wien zy zyn gewend, by troepen
naar hem toe begeeven.
■ De nabyheid der Konynen-Wouden of Duinen
is voor de Wyngaarden en Koorn-Akkers
zeer nadeelig ; dewy.1 zy groote Liefhebbers
2yn van ’ t opfehietende Graangewas en van de
botten of jonge takjes der Wynftokken. Als
het Aardryk, in den Winter, met Sneeuw bedekt
is , eeten zy zelfs , indién zy gebrek aan
Hooy hebbeh , de Wortelen en Schors van ’t
Geboomte. Op de Duinen ftrekt hun het Helm
en veelerley drooge ruikende Planten, daar op
groeijende , anders tot Voedzel. Men dient
hun