X. Afdeel, hadt , zyn Praalgewaad. In Europa dienen
XIV. de Leeuwshuiden , die ’er koftbaar zyn , fom-
•tdk0,,D* 'tyd5 toe Overkleeden der Zitbanken in Karos-
Leeuw. » en by ons tot dekzel van het L y f in Arre-
fleeden. Het Leder, daar zy uitbéftaan, is
taamelyk fterk, en met rosagtig, kort, f t y f ,
een weinig gekruld Hair bezet.
II. (2) Kat met een zeer lange Staart, hebbende
Ty er*** Vlakken op ’t Lyf die altemaal gejlreept zyn,
De Naam, dien dit Dier in alle hedendaag-
fche Taaien van Europa voert, is zekerlyk af-
komftig van den Griekfchen Naam Tigris, dien
de Latynen zonder eenige verandering overgenomen
hebben. In ’ t Spaanfch, Italiaanfch en
Franfch, noemt men het Tigra o f Tigre, in ’t
Hoogduitfch, Sweedfch en Engelfch Tiger, en
in ’t Nederduitfch Tyger.
Verfchü De Tyger is by de Ouden niet zeer bekend
©vdrdii geweell:, ten minfte niet duidelyk befchreeven,
o f men heeft ’er de Luipaarden en dergelyke
Roofdieren mede verward. Het verfchil der
Schryveren beftaat niet alleen in de gedaante der
Vlakken, die fommigen zeggen rond te zyn,
anderen langwerpig; maar ook in de Grootte-
Strabo maakt hem zo groot als een Paard en
eens zo groot als de Leeuw. Sommigen gee-
ven hem een korten Hals, gelyk aan andere
Die-
(2 ) Tigris. Gesn. Quadrup. 936. Aldr. Digit,
101. Jonst. Quadr, 84. Bont. Jav. $2. Tstb. 53,
R aj. Quadr, 105.
Dieren, die hun Voedzel niet van den Grond L afdeel*
haaien: anderen in tegendeel vertoonen zyn XIV.
Hals vry lang. Daar zyn ’er ook, die, indee-^oofd-
ze twyfeling, zig verbeelden, dat de Tyger — ^
maar een groot Soort van Luipaarden z y , en
anderen denken, o f de gedaante der Vlakken
ook veranderen zou kunnen. Onder dit alles
fchynt ’er geen reden te zyn, om dit Dier te
ontkennen , waar van Gesnerus de Afbeelding
gegeven en Aldrovandus de Huid gezien
heeft, die met langwerpige Vlakken * als
Striemen van ’t geeffelen met Roeden, was
getekend; gelyk Johnston Tab. L IV . daar van
de Afbeelding geeft , doch dezelve i s , gelyk
die van Bontius, zo de Heer Brisson aanmerkt,
gebrekkelyk in de gedaante van den Kop.
De meefte Schryvers fpreeken ook van den Eigen-
Tyger als een zeer gemeen Die r , daar onder-^happen,
tuflehen Plinius verhaalt, dat men te Rome,
alwaar de Praalzugt en Liefhebbery derKamp-
gevegten een menigte Wilde Dieren deedt verzamelen,
de Tygers zeer zeldzaam vondt. Hy
ze g t, dat Augustus, by de Inwyding van het
Theater van Marcellus, na de Pantherdieren
by honderden vertoond te hebben, eenen T y ger
zien lie t, die in een Hok beflooten was.
En tot. geluk van ’t Menfchdom zyn deeze
Dieren niet zeer gemeen op den Aardbodem.
V irgilius noemt den Tyger een allerwreedft
en allervlugft Roofdier, en de Berigten der
Hedendaagfchen leeren ons, dat ’er geen zo
• 1. Bseu II Stuk. Ver«