I. Afdeel.Men kan haar niet meer verbitteren, dan doof
XIII. de Jongen weg te rooven; egter worden die dikwijs
Hoofdstuk.
IVotf,;
van andere Wolven opgevreten; zelfs al
zynze reeds wat opgefchooten: doch dit is geen
wonder, want de Wolven vallen zelfs op elkander
aan. Z y huilen wel femtyds yzelyk,
doch blaffen niet, en als menzeflaat, meteen
Kogel treft o f vermoordt, maakenze geen Geluid.
Hunne Lecftyd is niet langer, dan die
van den Hond , en bereikt, zo men w il, zelden
meer dan dertien o f veertien Jaaren.
Pootenen Om het Spoor van een W olf te vinden moet
Hals. men agt geeven op de Voetftappen, welken hy
in 5t Zand, loffe Aarde o f natte Kley maakt,
en die merkelyk van de Voetftappen van een
Hond verfchillen. Want de twee middelfte Vingers
der Voorpooten zyn digt tegen elkander
aan gevoegd, en de twee buitenften wyken ’er
van af. Alle die Vingeren zyn, even als de
Honden-Pooten, met korte , bynaregte, ftompe
Nagelen gewapend, welken die Dier zo min intrekt,
als de Hond. Men heeft zig ingebeeld,
dat zyn Hals uit één Been beftond, dewyl hy
in ’t omkyken zyn geheele Lighaam omwendt;
doch dit ontftaat daar uit, dat de dwarfe Uit-
ftekken der Rugge- en Lenden-Wervelen door
een volkomen Scharnier te famen zyn gewricht.
_ In de Ontleedlng van een W o lf , vondt men
gedeelen. de Borft zeer ruim, met twaalf Ribben weder-
zyds, en het Dolkswys Kraakbeen als een Spatel
van gedaante, De Lugtpyp was zeer wyd
aan
/
aan haar begin; de Long verdeeld in tweegroo- L Afdeel*
te Lobben, die weder, ter regter zyde in vier, XIIL^
ter flinker zyde in drie kleine Lobbetjes gefmal- STUK>
deeld waren: het Hart byna geheel rond: het m i^
Middelrift hard en dik: de Maag aan den bodem
breed, in ’t midden naauw, hebbende haarbin-
nenfte Vlies geplooid en als famengefteld uit
verfcheide Koorden. Van boven bevatte dit
Ingewand een geel V o g t , *t welk naar Gal geleek;
op den bodem als geklopte Eijerdoiren.
De Nugteren en Krinkeldarm waren- zeer rood;
d$ Karteldarm fterk uitgezet; de Blinde kort eri
wyd; de Endeldarm zeer dik. In het Darm-
fcheil vertoonden zig een menigte Takmaakin-
gen zo fyn als de fynft gewerkte Kant, door-
mengd met harde zwartagtige Kliertjes. De L ever,
aan den rand als in riemen gefneeden, hadt
eene geelagtig roode kleur, en was in twee groo-
te Lobben verdeeld, die te famen negen kleine
Lobbetjes maakten. De Jaagers geeven voor,
dat de Ouderdom van. de Wolven en Voffen
aan het getal dier Verdeelingen van de Lever
te kennen zy. De Malt was dun, zeer lang,
plat en van eene loodkleur. In de regter Nier
werden twee dikke hoogroode Wormen gevonden
, die dezelve byna geheel hadden uitgeknaagd
, doch de flinker was volkomen gezond,
rood van zelfftandigheid. De Schaft van dit
Dier geleek volkomen naar die van den Hond,
zyn&e- met een Been V3,n binnen vooizien 5 en
aan den Wortel Kraakbeenig. _ De Snoeren der
1 . D eel, XI Stuk, F Zaad