VI.
A fdeel. LXV1I.
H oofdstuk.
iyQ B E S C H R ? V I N G VAN
de gedaante van Boompjes hebben, een bal-
ven Voet o f een Handbreed hoog, in dikke
en. korte .Takken; uitgefpreid , Steenhard en
diep gqltreept..waar van ieder Tak zig in.
drieën verdeelt , welker Enden Moernagelg;
verbeelden. Tan maakt hy ook nog van groo-
tere Boompjes gewag , dip de Moernagels zo;
naauwkeurig niet vertonnen , zynde van buiten
zwartagtig en door 't aflpoelen vuilgraauw
wordende -, enz. Men maakt .’er , zegt h y ,
geen gebruik van tot Medley n o f tot Kalk-
brandpn , maar bewaartze alleen tot Rariteiten,
en daar toe worden de fraai(te Heuveltjes
en, Boompjes, die bruinrood zyn, uitgezogt.
De Heer Palla-s , onder den naam van
Madrepo.ra Caryophyllites deeze Soort befchry-
yende , zegt daar van : de Grondlleun is
„ een witte, Steenagtige, oneffene Korst , die
, , los en rond over verfcheiderley Lighaamen
, , uitgefpreid legt- Uit deeze Korst ryzen
,, menigvuldige, afgefcheidene, overend haan*
„ d e , meestal op zyde famengedrukte Cylim-
,, dertjes, van.buiten flaauw gegroefd zynde,
„ van boven wat dikker en. geknot. De Ster»
„ ren aan ’t end zyn hol, met ongekartelde
„ Plaatjes, die buitenwaards uitpuilen, beurt
, , om beurt kleiner en grooter. De zelfflan-
„ digheid van ’c geheele Stuk is vast en zeer
,, wiu” y | - ;. ) /
i Uit deeze befchryving en het gene zyn Ed,
verder meldt , ziet men klaar, dat hier.geen
an