VI.
Afdeel.
'LXV1I.
HOOFD*
fXUK.
waren > en bedekt met eene Slymigheid, van
eene Visfchige reuk. Naderhand, op de Kust
van Barbarie zig bevindende, bragten de Vis-
fchers hem, in een Vaatje met Zeewater,
eene Madrepore, in welker Enden hy het
Dier waarnam , dat naar een Sepia, Polypus.
o f Zee-Netel geleek. Zie hier zyne befchry-
ving van hetzelve.
„ Het Lighaam, zegt hy , vervulde het
, , middelpunt; de Kop was in ’t midden daar
, , van geplaatst en omringd met verfcheide
„ Pooten o f Klaauwen. Deeze Pooten vul-
„ den de tusfchenruimten op van de Verdee-
, , lingen » welken men in de Gaatjes van de
,, Madreporen waarneemt, [dat is van de zo*
v genaamde Sterretjes ó f Sterren ,] en wer-
„ den , naar welgevallen van het Dier , aan
, , den Kop gebragt, zynde met geele Te-
„ peltjes voorzien. Somtyds werdt de Kop,
„ o f het Middelpunt, boven de Oppervlakte
,, opgeligt , en in hetzelve werdt dik wils
,, eene famentrekking en uitfpreiding, even
, , als in de Oogappel , waargenomen. Hy
„ hadt het vermaak van het Dier duidelyk
„ alle zyne Klaauwen , zo wel als zyn Kop
Geftalte
Vsn het
bier.
o f middelpunt, te zien beweegen” .
Na dat de Madrepore , dus, drie Dagen
Was bewaard geweest, werdt haare geheele
Oppervlakte bedekt gevonden met een door-
fphynende Stoffe , als L il, welke weg fmolt
en qp den bodem van het Glas viel toga het;
Dier
Dier kwam te «erven ; hebbende toen , zo
wel het Water als de Madrepore, een rotti* l x v i i .
gen Vifch * «ank. Na dat alle de Dieren H o o f d *
vernield en verteerd waren , wierden de En-6TUK:*
Aangaande de Voortteeling van deeze Diert- Derzeivet
jes onderdek P e y s s o n e l , dat zy ZaadJJ^“ 6®*
fchieten, gelyk de Oesters, en dat dit Zaad,
in eene Lymagtige zelfftandigheid bewonden,
zig onverfchillig hecht aan ’t een o f ander
vast Lighaam , waar op zy een Laag of Bedding
maakt, hoedanige men aan den Voet van
(deeze Voortbrengzelen-waarneemt. Het E y ,
zegt h y , op zyn tyd uitkomende, levert derge-
lyk een Polypus uit, welke met alle benoodig-
de Werktuigen is voorzien , en , even als de
Zeekat haar zwarte Vogt , zo ook zekere
Stöffe h e e ft, die' bekwaam is om hard te
worden, en te dienen tot uitbreiding van het
Schaalagtig bekleedzel, dat altoos de zelfde
gedaante behoudt , en van eene grootte is ,
tot die van het Dier evenredig. De Natuur
heeft deeze Polypen met Klaauwen voorzien,
als een foort van Pooten o f liever Armen ,
welken z y , by voorkomende gelegenheid, uit
hunne Holletjes uitbrengen , om daar mede
hunne Prooy te vatten. Sommige Soorten
zyn ’er die enkeld en op zig z e lf , adderen
die troepswyze voortkomen ; doch daar in
heeft geen meer duisterheid plaats , dan in
het verfchil der eenzaame en gezellige Rup*
G j fem