VI. niet Stippen die verheven o f een weinig
AfpFEL. «. ,
LXVI. » uitgehold zyn .
Hoofd*
stuk. (4) Pypkoraal , dat bejiaat uit Draadagtige
iy* Pypjw j die Bondelswyze famengevoegd
Faidcuia. zyn, doorgaans met Inmondingen aan de
Sebonl
dfild pypkoxaai.
Men vindt dit Pypkoraal aan de Oevers
van Gothland, en k komt ook dikwils voor in
■ de Kalkbergen^ Het is famengefteld uit Pyp-
jes van omtrent een Schryfpen dik, niet volkomen
regt, wordende hier en daar famenge-
hecht door dwarfe Pypjes, die dunner zyn.
a s a a ' a é a e a a é
L X V I I , H O O F D S T U K ,
Befchryving van H Geflagt der M a d r e p o -
r e n , anders ook wel Sterrekoraal genaamd*
onder welken de Sterre - Steenen en Z e e - Padde*
Roeien , het Witte Koraal, enz. begreepen
worden.
Nsjm, T k gaa nu over tot het uitgebreide Geflagt
der M a d r e p o r e n . I mp e r a t i heeft
de benaaming, Madrepora , zegt de Heer
P a l l a s , eerst aan ééne Soort gegeven, die
verte)
Tabipra Tubis Filiformibus fasciculatis, Lareribus
pssfim anastomozantibiis. Sffl, Nat, XII.
vervolgens van Marsigli overgebragt is ^
op alle Steen wordende Plantdieren. Buiten lx 'vh*
pwyfel zal dezelve, volgens het Italiaanfch, hoofd-
betekenen Moeder ■ Pore, in het Latyn PorustxvK*
Matronalis , als de voortreffelykfle onder de
Foren. Den naam van Poro , naamelyk, gaf
die Autheur aan de Pypagtige Zee*Gewasfen
in ’ t algemeen ; gelyk hy dus ook van Poro
grande fpreekt , van Reteporen en Millepo-
ren. Alle die Poren o f Pypagtige Zee-Ge-
wasfen zyn door T ournefort tot de Madreporen
t’huis gebragc, doch L iNNiEus
heeft dit Geflagt bepaald tot de zodanigen,
*t zy niet o f al Pypagtig , ’t zy rond, langwerpig
o f getakt, 'die blykbaare Sterretjes
hebben o f eene Sterswyze figuur maaken,
met hun geheele Lighaam. Men zou, derhalve
, de benaaming van Sterre - Koraal gebruiken
kunnen , voor die van Madrepore,
gqlyk fommigen doen.
In de Inleiding, over de Eigenfchappen der
Zee-Gewasfen in ’t algemeen, heb ik ook
van die der Madreporen, en van de Ontdekkingen
der Diertjes in dezelven, gewag gemaakt
, en aangetoond, hoe dezelven aanleiding
gaven aan den Heer Peyssonel, om
de Bloemen van ’t Koraal voor Polypen te
verklaaren. In den jaare 1719, naamelyk,
zig aan de Kust van Provence toeleggende op
het onderzoek van ’t Roode Koraal, nam hy
waar , dat de. Enden der Madreporen zagt
G 4 wa*
I, DEM.. XVII. Stuk