A ^ eel &enaarad *• beiden neemt hy waar, dat
LXXlV. de ^am^n verbonden Buizen van het gedeelte
ÖQOFD- opflygen, waar mede zy aan de Klippen zit*
stuk. ten, en cjat Zy van jen Wortel Kwabbig uit-
MadaZ392.zweIIen ’ »* mec dit 'verfchll alleen , dat de
° Oppervlakte der Spons bedekt is met Ope-
„ ningen, die door kleine Doornagtige Puntjes
« befchut zyn : de Oppervlakte der Alcyonie
„ met gefternde Openingen van agt Straalen,
„ waar uit de Bolypus - agtige Zuigers voort?
„ geftooten wo rdenom haar bekwaam Voed*
„ zei te zoeken. Deeze Gellernde Openingen,
)> nu, in de eene, en de Holletjes in de an*
„ d ere, komen in zo verre overeen , dat
„ men ze in verfcheide Soorten van ver?
», fchillende grootte vindt : doeh naar evenre»
i> digheid van den Ouderdom der getakte
„ Buizen o f Pypjes, die aan de Oppervlakte
komen.”
„ In de Segmenten van het Alcyoniuny
,, kunt gy duidelyk de Netswys’ gewevene
,, Veerkragtige Vezelen onderfcheiden , welke
„ het doorfchynende ftyve Lilagtige gedeelte
,, influiten , even als in de Sponfen ; maar,
,, alzo deeze Lymerige zelfftandigheid van een
vaster geweefzel is , dan die men in de
Sponfen vindt , vereifcht dezelve meer
,, moeite om afgefcheiden te worden van de
,, Veerkragtige Vezelen. Men kan dit, nog-
I, thans, met weinig arbeids genoegzaam
doen , om aan te toqnen het gene ik ge?
a, tragt heb te bewyzen; de groote verwant- VI.
, „ fchap, naamelyk, die ’er is tusfchen het l x x l v !
,, Dierlyk Leven der Sponfen en Alcyoniën, U oofd-
„ en dat zy , bygevolg , beiden Dieren zyn” . 8TUK»
Ten befluite fpreekt de Heer E l l is van
die aanmerkelyk groote Openingen, welken
’er.uitwendig in de Sponfen zyn, en hoeda?
öigen ook inwendig gevonden worden in fotnr
mige Alcyoniën, dienende in beiden tot huisvesting
van zekere Wormen ö f Zee-Dui-
zendbeenen. Ten anderen geeft hy acht op
het influiten van vreemde Lighaamen, gelyk
Wormhuisjes , Schulpen, Steenen en Steelen
van Zee - Planten o f Zee • Gewasfen $ doch
merkt aan, dat die eigenfchap gemeen is aan
alle Dierplanten ( Zoöphyta). ,, Om zulks te
,, bewyzen, (zegt zyn Ed.) heb ik verfchei-
„ de Exemplaaren, zo wel van Koraalen als
„ v a n Zee-Heefters en Sponfen, die ver-
,, fcheide Lighaamen in zig befluiten , zo uit
' het Ryk der Dieren als uït dat der Plan-
,, ten” .
De Sponfen worden , door ’t uiterlyk aan- neKen*
zien, byna van iedereen gekend. De Haair-raencen*
agtige Vlokkigheid van het Gewas, en inzonderheid
de ylheid van het Geweefzel, benevens
de zagtheid en Veerende indrukbaarheid,
maaken ’er de Kenmerken van uit. Z y dry-
ven niet, dan by toeval, los in Zee, zynde
aan ’t een o f andere Lighaam vastgehecht,
(doch niet altoos geworteld. Ik heb Spons*
D d 5 ge*