Yj, „ dat de Lymigheid, welke deeze Dieren
Afpeki., 9, uitfpreiden , de voornaamfte oirzaak i s , dat
Hoor' »» Beeze Buisjes zo naauw onder elkander ver*
stuk. si eenigd zyn , en dit zo veel te meer, om
,, dat deeze Buizen , vooral wanneer zy wel
,, droog zyn , in eenige Hoorngewasfen der
,, heetfte Klimaaten , een Lighaam formeeren
„ dat veel harder is dan Hout,
overeen- » Het r°oBe Steenagtige Koraal van de Mid*
* * * * * dellandfche Zee, en de Hoornagtige Zee«
iktaaaj. „ Heefters , gelyken veel naar elkander in hun
„ Geweefzel en in de Beginzels, welken de
,, Scheidkunde uit het een en andere haalt.
„ Het is wel waar, dat het eerfte zjne Tak-
,, maakingen zeer kort heef t , en dat zyne
, , Buisjes in Steen veranderen, niet in Hoorn $
,, maar, op deeze flaauwe verfchillendheden
,, naa, loopt alles famen om ons te doen den-
3, ken, dat deeze twee Lighaamen op eenen
„ kleinen ‘ afftand van elkander geplaatst zyn ,
„ in de groote Ladder der Natuur. De lop.p
„ van hunne Buisjes; de manier op. welke zy
„ den omtrek daar van, zo wel als dipn der
„ Takken, vergrooten,- hunne ruu we, wryf-
„ baare en naar Schors gelykeude.Oppervlak-
„ t e , zo wel als de Steragtige openingen der
,, Celletjes, geeven 5er ons dit denkbeeld van,
„ Dikwils ziet men, in de Nptswyze Hoorn-
„ gewasfen , dat de Dieren , hunnen voort-
gang maakende langs de Stammen en Tak-
„ ken, wanneer z y , in hunne we g , kleine.
,j Schelp,
M Schulpjes en andere vreemde Lighaamen VI. ^
„ ontmoeten, daar over heen hunne Buizen l J xjl
,, formeeren, waar in zy zig beflooten vinden, Hoofd»
9, Even ’t zelfde byna gebeurt met de Dieren,stuk.
„ die het roode Koraal vermen, wjer Bui-
„ zen dikwils een groote verfcheidenheid van
„ Zelf Handigheden omringen.
,, Gelykerwys men in verfcheide Zee-Plan?
y ten, (ik fpreek van de genen, wier Plant-
„ aartige groeijing niet betwist wordt,) een
,, foort van Zaadvaten ontdekt; zo zou men
„ natuurlyk verwagten mogen , dat ’er ook
„ genoegzaam zigtbaare voorkwamen op de
, grootfte Zee - Heefters of Zee - Boomen; by
voorbeeld op die aan de Kust van Noorwe-
, , gen , alwaar wy van goeder hand weeten,
„ dat ’er gezien zyn , die tot zestien Voeten
„ larigte hadden, ik geloof echter niet, dac
„ iemand ’er ooit eenige de minfte gefchikt-
„ heid om Vrugt te draagen ia waargenomen
, , heeft; ten ware men voor zodanig neemen
„ mogte, het gene zig op haare Celluleuze
3, Schors vertoont: maar de Waarneeming en
,, verfcheide Proeven doen duidelyk blyken,
„ dat, het gene deeze Schors ons voorftelt,
„ veel meer gelykt naar het Werk van een
„ Dier.
, De Scheidkonftige Proeven , eindelyk,
3, die men in werk gefteld heeft op de
,3 Hoorngewasfen , leveren een kragtig be •
J wys. pit, het welke, b.y gebrek zelfs van
al».
D?el. XVII. Stuk.
w/êêêêêêêêêêêêm