gta H e. 5 C H R Ï V I S 0 v a ü
en zagte Twygeh , overal bezet met verh§-
HXXII. vene Knobbeltjes, van grootte als een Halve
Hoofd- E rwt , die wederom met donkere Pukkeltjes
stuk« geftippeld zyn, tervyyL.de Kleur anders, over
’t geheel s donkerbruin is, De Heer G un-
n e r d s , Bisfchop van Drontheimy heeft over
dit Zee-Gewas een uitmuntend Vertoog aan
’ t ljcht gegeven, waar yap ik een Uittrekzel
zal mededeelen.
Hy telt het onder de gemeenfte Zee-Boo?
men , hebbende verfcheide uit Nordland en
van elders aan die Kust bekomen, welke vaq
een tot twee o f drie Ellen hoog waren , en van
drie Vierendeel tqt d^rdhalf Ellen breed, plat,
en digt met Knoppen bezet , verfeh zynde
met een dunne Kalkagtige Schors, overtoo-
gen ; doch anders bruin o f zwartagtig van
Kleur. Twee hadt hy -er, zeer gaaf, hebben»
de alle hunne Takken en overal voorzien
zynde met hunne witte Bast en Knoppen j
maar de eene was zodanig bezet met die Zee-
Dieren, welke men Medufa - Hoofden noemt,
dat men naauwlyks iets van den Boom kon
zien. In de andere , van de Faro - Eilanden
afkqmftig, waren zy ook, doch flegts hier en
daar verfpreid , tusfchen de Takken, en ver«
toonden zig dus als pragtige Bloemen | die die
Gewas ongemeen verflerden.
,, De Stam (vervolgt hy) is fomtyds, do9b(
, , zeldzaam , van dikte als het Gewricht der
Hand , en verdeelt zig fchielyk in twee o f
„ meef.
D E z e e * H u s t U s. 3*3
„ meer Hoofdtwygen , welke dan wederom
weldra een menigte kleineren vóórtbrengen, LXXII,
7 dat echter niet altoos op eenerley manier Hoofd-
1’ gefchiedt, Ten aanzien van haare zelfftan*
9) dighdd gelyken zy veel naar de Zwam*
7, men, die aan de Boomen groeijen, Jaatend?
„ zig ook even als die, o f als zagt Hout,
„ doorfnyden ; zynde tevens, wegens hunne
}i fmalle Twyg zeer buigzaam. Indien mep
sa een Tak daar van aan ’t Vuur houdt, dan
e> buigt het zig zeer krom , en, brandende,
„ geeft het een Stank van z ig , gelyk die ’er
9, komt van Hoorn, Beenderen o f Zee «Zwam-
„ men , als menze in ’t Vuur werpt, Hier
„ uit blykt duidelyk, dat dit Zee-Gewas op
ver naa zo veel niet naar Hoorn zweemt,
7 als de Gorgonia Refediformis (*). Men wordt
7 pok geene Ringen in hetzelve gewaar, die
7 zig in de laatstgemelde vertoopen, en eveq
zo weinig yindt men eenig Kenteken in dit
„ Gewas, van eene Steen- o f Koraalagtige
7, zelfftandigheid, die in het onderfte van der-
7 zei ver Stam zo blykbaar is. Buitendien
7 maakt het zig aan de Klippen, in de Zee,
„ op
(*) lk verftaa de Gevolgtrekking van den Bisfchop niet:
want van deeze , die de hier voor befchreevene Eerfte Soort
js , genaamd Pokdraagende Zee - Heefter, kon hy niet zeggen,
dat dezelve, verbrand wordende, naar Hoorn of Been,
deren rook; zie bladz, 308. des ik veeleer bet tegendeel
daar uit bed luiten zoude»
v 5