VI.
A fdeel,
LXXI.
H oofdstuk.
Bloed»
Koraal,
Gegroefde
Oppervlakte,
>, ken hec zo broofch, dat het onbekwaam Is
' ,, om verwerkt te worden. Nog een andere
„ Worm is ’e r , die het Koraal in de dikte
„ doorboort, maakende daar in, overdwars,
,, regte en Cylindrifche Holligheden. Doch
„ de hardde Marmers, die men in de Zee
,, vindt, zyn het doorknaagen van de zelfde
j, Wormen, o f ten minde van Wormen, die
j, veel naar dezelven gelyken, onderworpen.
,, Uitwendig is de Zelfdandigheid van het
„ Koraal uitgegroefd en geftreept. De Groef-
, , jes beginnen van den V o e t, en (trekken zig
„ langs den Stam en Takken ui t , blyvende
,, onder elkander byna volmaakt evenwydig.
„ Z y vertoonen zig in de dunde Takken min-
,, der, en hebben aldaar fomtyds in ’t geheel
>, geen plaats : ten minde zyn zy zigtbaarer
„ in de groote Takken en de Stam, zynde
„ ongelyk en knobbelig , als o f het een ver-
„ gaaring was van kleine Eolletjes.
, , De Steenige zelfdandigheid , welke ik
, , thans befchreeven heb , verandert door ’t
Vuur in een zeer fyn Stof als Asfche. Ge-
„ lyk de Afch van Houtskolen ons door ’ t
3, Mikroskoop een Geraamte vertoont, dat
3, uit Houtige Vezelen en Vaten famengedeld
33 is, zo geeft de Asch van het Koraal ons
3, genoegzaam de Deelen te kennen die het-
a, zelve famendellen. Deeze Asch fchynt
3, door ’t Mikroskoop te bedaan uit kleine
,3 witte Lighaampjes, die byna Klootrond en
als
))
99
5$
35
55
i j
als Troswyze te- (amen gevoegd zyn, De Vis
Asch, die men van de Schors van ’t Koraal
krygt, heeft de zelfde figuur en kleur, Der- hoofd*
halve hebben de Zelfdandigheid en Schors, STUK*
van dit Produkt, Cenerley oirfpronglyke, en,
om zo te fpreeken, (amendellende Deelen, *
Het zyn ook, naar ik denk, deeze Deelen ,
die de Schors in Zelfdandigheid veranderen,
„ De rimpelige Oppervlakte is onmiddelyk }^ékê
bekleed met eenen witten o f bleeken, taa-aokTS
mêlyk zagten Rok , die bedaat uit kleine
Vliesjes vol Vaten en Klieren , maakende
met elkander een Netswys’ Lighaam (Corpus
Reticutare') , welks Vaatjes gevuld zyn met
een witagtig Sap, dat zig in alle de Blaasjes o f
kleine Vliesjes uitfpreidt, Aan deeze Vliezen
zyn veele zeer kleine roode Lighaampjes
gehecht, byna Klootrond van figuur , en
volmaakt gelykende naar die, welken men
in de Asch der Zelfdandigheid van het Koraal,
en vandeszelfs gebrande Schors, waarneemt.
Het enkele verfchil bedaat in de Kleur, De
Rok bevat maar een kiein getal van deeze
roode Lighaampjes, en is daarom meest wit,
naar de Kleur der Vliezen. Z y worden doof
deezen Rok tegen ’ t Koraal aangevoegd, éü
hier van komt het, dat dé Rimpels der Oppervlakte
39
3)
99
99
55
>5
5)
99
99
99
99
99
99
99
99
99
39
99
99
55
15
99
bedekt zyn met zeer kleine Kloot*
helften (BemisphcerM) . Dat meer is , aart
deeze Lighaampjes moet men zekerlyk de
vorming toefchryven van de kostbaar© zelf-
S dart*
t. ÖF.EL, XVII. STUK, 53