VI. men in de Kabinetten zelden hooger dan van
LXXll*' anderhalven Voet aantreft, zo de Heer P a l »
H oofd- l a s opmerkt. Ook'fchynt de Waaijeragtige
stuk. Zee-Heefter , met eene Wrattigen Bast, van
R a y , hier toe te bebooren.
Men vindt dit Zee - Gewas niet alleen in de
Indiën , maar het valt ook, ter plaatfe daar
Koraalvisfcheryën zyn, in de Middellandfche
Zee. Drie zyn ’er pit het Werk van den
GTaaf M a r s i g l i aangehaald, \yaar by rpen
nog wel een vierde mag doen, begrypende
dus des^elfs drie eerfte Lithophyta in dit Ge-
ilagt, welker Sphors hy in ’ c algemeen zeer
uitvperig door de Scheidkunde pnderzogt
heeft, zo wel als de frisfche Hoornagtige zelf-
ftandigheid. Door afjcooking in Water kreeg
hy uit beiden een Lymagtig Vogt, dat een
weinigje fcherp op de Tong was, en fomtyds
naar gekookte Kreeften , fomtyds naar. gekookt
Hoorn rook ( * ) . Het Sap, uit de vey-
fche Schors- gedrukt, was van de eene Soort
bleek geel, van de andere roodagtig, van de
derde geel als Eijerdoijer. Ook hadt die Schors
een zodanige Klpur, doch wierdt door ’t drop-
gen wit, Omtrent deeze drie Soorten , z q
wel
(*■ ) Ik verwonder rny, by den Heer P A t L A s i e vinden ,
dat dit Afkookzel fcherp van Smaak is, gelyk dat van gekookte
Kreeften of Schraapzel van Hoorens van Dieren. Men
wpet, immers, dat ’er naauwlyks jet laffers te bedenken z y ,
dan het laatfte. Zyn Ed. fchynt Ma r s i g l i nie? wel ver.
ftaan te hebben, die zo fchryft, als ik het heb.
wel als de Agtfte van zyne Liabophyta , die
uit de Westindiën was , nam hy waar, dat Lxxil*
Zy altemaal geen Wortel hebben, zynde aanHooFD-
vaste Ligbaamen gehecht door de Lym vanSTU*-
de Sehors, en alzo de laatfte zig dikwils in ’t se tgf
ronde uitftrektj hadt hy ’er gezien van drie
en vier Voeten middellyn. Dit moeten dan
wel groote Zee-Heefters, die te regt den
naam vati Zee- Bezem, mogten voeren, geweest
zyn. By den Heer Ju l i a a n s bevindt
’er z ig , zo de Heer B o d d a e r t aantekent,
een van meer dan twee Voeten breed en anderhalf
Voet hoog (*)• _ , m
Ik heb van deeze Soort, die tot de Titütio•
keratophyta van B o e r h a a v e betrokken is ,
geen andere dan kleine Zee-Heefters, en onder
dezelven eenigen die van Ceylon afkom-
ftig z y n , hoedanig een in Fig. 2 , op Plaat
C X X X I I , is afgebeeld. In deeze Heeftert-
jes neem ik , dat aanmerkelyk is , ook waar,
dat zy niet zodanigen Wortel hebben als de
voor befchreevene Hoorngewasfen. Zy komen
dikwils los voor, met het onder - end van hun
Stammetje in de Opening van Zee-Pokjes,
Wormbuizen o f iets anders , ingelaten ; daar
zy dan evenwel, zonder breeken ,* fomtyds
niet uit te haaien z y n , dewyl het onder-end
zig wat verbreedt; Op dat Schaalagtig Lighaamp
(*) Lyst der Platitd, bl, 599-