VI. Afdebl.
LKXIV.
H oofdstuk*
"Waaijer*
Spons*
Hl.
S p s n g ia
In fu n d ib a ,.
liformis,
Trechter-
Spons,
de zwarte K leu r , welke in die Zeè-Gewa^'
fen, vaiï zyn Kabinet j plaats hadt, vind ik
niet in zodanig één, dat ik thans voor my heb,
het welke geheel uit den geelen ros is , en dé
Oppervlakte bezet hèeft met kléine witte Te*
peltjes, hoe digter naar den Wortel hoe me-
nigvuldiger en zigtbaarer. Hetzelve heeft dé
hoogte en breedte van öngevaar v y f Duimen,
en de dikte is als dié van grof Laken o f
Baay* R umph iu s geeft de hoogte Van een
Span aan deeze Arueeféhe Z e e -W a a ie r tje s ,
welke zelfs in Oostindie zeldzaam zyh. Z y
vallen, zegt h y , ligt van Kleur, Zwartagtig,
doch tegen den dag gehouden ros, en ftaan
op een kort Spongieus Vo e tje , verdienendé
eene plaats onder de rariteiten,
(3) Spons, die Trechteragtig is3 van buitefi
als een Tol en buigzaam.
% Kómt
ïiguur van S E B A , die een Alcyonium of zyne Spsngia Mem*
branofa afïchetst, hier te berde gebragt , en zulks is in de
Vermaling van zyne Lyst der Plantdieren nagevolgd: zie
aldaar] bladz. 3go.
($) Spongia Infundibulifomns turbinata flexilis. Syst. Nat,
XH. Spongia Infundibuliformis. G ü Jïn . A&, Tiidros. V o L,
t v . Tab. 4. fig, i . Spongia elegans, C l o s . Exot. 123.
Spongia fbrma Infundibuli. Ba u h. Pin, 309. J. Bau h.
Bist. III. p. 80a. R ump h . Atnb. VI. p, 254. T. 90, f. i j
w o r m . Mas, 2j6. R i c h t . Mus. 384. T. 14,f. 1. Spongia
foliascens. P A L, L. Zo'óph* 246, Lyst dtr PUnti, bladzV
#99»
. *t Komt vreemd voor, dat hier de Gebla- Vf;
llerde Spons van den Heer P a l l a s t ’huis, •
gebragt worde; doch die Heer ónderrigt ons, Hoofd-
dat de Jonge Gewasfen een Trechteragtige stuk.
figuur hebben, welke aan de ééne zyde fplyt Trukur*
j n J J Spons♦
en aan in een Diaderig Loof uitgebreid wordt.
R umphiüs , evenwel, die verfèheidene van
deeze raare Sponfen , in Oostindie, gezien
heeft, fpreekt ’er zodanig van , als o f zy op
verfchillende manier , nu eens als een gefloö*
ten, dan als een gefpleeten Trechter, en fom-
tyds ook met veele Lappen gevuld en een agter
óver hangende Rand, als een Bloem, hebbend
e , voorkwamen. Aan den Rand, zegt h y ,
zyn ze ook fomtyds in Lappen verdeeld. Hy
befchryft het Gewas ,’ als de dikte hebbende
van half afgefleeteh Laken, van buiten effen y
aan de binnenzyde wat ruig, en met Gaatjes
doorfchynende, wanneer men ze tegen den dag
houdt, van Kleur vuil graauw o f bleek. Men
vindt ’er ook, die van binnen effen, van buiten
rauw en Stekelig zyn. Z y zitten met een
breeden Wortel vast , op gruis van'Steenen,
ónder Water ; zynde dan flap en flymerig,
doch krygen door ’t droogen eenige Hevigheid,
hoewel zodanig niet, dat men ze gemakkelyk
zonder ze te fcheuren, kan behandelen. Zelden
vallen zy meer dan een Span hoog.
De aangehaalde Afbeelding der fraaije Spons
van C l ü s r u s , welke men by D odonjeu's ,
op de laatfte bladzyde, afgebeeld vindt, is
E e vol«