VI.
A fd bel .
LXXII.
H oofd»
STUK.
Zte-Bies,
„ wen; uitgenomen, dat hy aan ’t end begint
„ om te krullen. Ik heb noch de zwarte noch
„ de witte Palmbies ooit gegaffeld o f in twee»
„ ën verdeeld gezien. De Wortel is een Ke-
„ gelvormige Knoest, van buiten effen, van
, , onderen hol en vol Gaten, in harde Stee*
, , nen vast geworteld. Hoe harder de Steen
„ is , daar het op ftaat, hoe harder en zwaar*
, , der dit Gewas wordt , al blyft het klein.
„ Die op groote Klipfteenen geworteld z yn,
„ kan men zonder breeken daar-niet af kry-
„ gen , o f men moet den Steen rondom af>
,, kappen. Het valt veel tusfchen de Moluk-
„ kes en Papoes- Eilanden , doch moet door
„ Duikelaars uit de diepte der Zee worden
„ opgehaaid. Na ’t affchillen van de Schors
„ maaken de Inlanders daar wel Rottingen
„ van, o f kappen het in korte brokken, wel.
,, ken zy bewaaren tot Medicyn, houdende ’t
,, zelve vodr ’t Mannetje van hec witte Kalba^
,, haar, en het Konings-Koraal voor ’t Wyfje1
„ daar van’ ’, ’ t Gebruik, dat zy ’er , volgens
hem, in de Medicynen van maaken , fchynl
echter meest bygeloovig te zyn. De Moluk-
kaanen mengen het onder Klappus - O lie, erï
hebben dus , zo zy waanen, een Middel om
de Mannelyke kragten te ver fier ken. De Mod-
ren gebruiken ’t in- en uitwendig, tegen On-
magt door betovering. Het Schraapzel wordt
ook geftreeken op de Kwetzuuren , door ’c
fteeft
eeken o f byten van Venynige Dieren toege-A V L ^
bragt. . LXXU.
Ik bezit een fchoon Exemplaar van deeze Hoofd»
Z e e -Biezen. ; Het is een regte, o f maar eenSTUI^
weinig omgekromde Steel, die aan ’t dikfte2eiEuS'
End de dikte. nagenoeg heeft van dat Rotting
»Riet , waar van men Stokjes gebruikt
tot het uitkloppen der Vloermatten. Hy wordt
allens dunner, en heeft de langte vanTneer dan
zeven Amfterdamfche Voeten. De Kleur is
graauwagtig, van binnen witter * de Oppervlakte
overlangs geflreept. Hier om zit een
dikke Kurkagtige Schors, op verfcheide plaat-
fen afgebroken , die van binnen geel is , en
van buiten roodagtig, beftaande aldaar als
uit een menigte van Korreltjes, die met Gaatjes
zyn voorzien. Deeze Schors wordt naar
evenredigheid dikker, hoe meer de Steel verdunt:
zo dat' zy aan ’t dunfte End dikker is
dan de Steel , wiens z e l f handigheid wel naar
Rotting gelykt, doch gantfch niet Houtagtig
maar als Steen bevonden wordt , wanneer
men ’er iets af wil fnyden; zynde niettemin
taay ep buigzaam ( * ) .
Van deeze Soort bevindt zig een Exemplaar,
van drie Voeten lang, in de uitmuntend
(*) Hierom verbeeldt men zig, dat dit de Steenen Biezen
zyn, waar van Plinius getuigt , dat de Soldaaten van
AJexander den Gfooten , uit Indie over Zee te rug komende,
dezelven, onder andere zeldzaamheden, tuft zig bragteti,
' X 3