VI. ,, o f Wratjes b e z e t , en zo ruig * dat zy
LXvll* « moeiielYk te kandelen zyn.”
H oofd-' Dit alles kunnen wy nagaan in de Zee-
stuk. Kampernoeljes, die wy in de Kabinetten hebben.
Van het gedagte Voetje o f Steeltje
vindt men, volgens den Heer P a l l a s ,
alleen in kleine o f jonge eenig blyk; waar
uit dan fchynen z o u , dat z y op zulk een
Steeltje voortkwamen , doch hetzelve naderhand
verloor en , en dan los waren. Ten
minfte vind ik ook van dat Steeltje geen
blyk , in een zeer fraaije van maar twee
Duimen middellyns, zo min als in een andere
van vierdhalf Duim. Zyn Ed. getuigt dat
de gro'otflen v y f Duimen over *t kruis haaien;
doch die in ’t Werk van Seba, Plaat
CXI. Fig. i , is afgebeeld, bereikt byna
zes Duimen; ja ik heb ’er van omtrent agt
Duimen middellyn gezien, ’ c Is inderdaad
onveilig dienaangaande iets vast te Hellen;
dewyl men den paal der groeijing in de Zee*
Schepzelen niet weeten kan. Hy vergelykt
de Gehalte by ’t omgekeerde Mutsje van de
Boletus , doch volgens de denkbeelden, die
men van dit Gewas heef t , , zou men ’t eer
by het Hoofdje van de gewoone Paddeftoe-
len mogen vergelyken. Dat de Blaadjes den
bovenkant gekarteld hebben, en met de Ribbetjes
van de onderfie zyde overeenkomen,
is blykbaar. Die Blaadjes, naamelyk, loopen
van
van boven tot onderen door, en zyn van VI*
onderen met ruuwe Korreltjes gedoomd.LXVlA •
Tot eene volgende Soort , onder den naamHooFo-
van Madrèpora Echinata, dat is GedoomdeSTUK*
Madrepore , betrekt zyn Ed. die Stekeliger
zyn, en vermengt dezelven met de zogenaamde
Ze e -Mol ; gelyk uit zyne aanhaaling der
Afbeeldingen van R umph ïu s en S e s A,
blykbaar is. De genen , die door Zeewater
afgefleeten zyn , o f verHeend, zouden, vol- -
gens hem, de Platronde , Por pit <e genaamd,
Uitleveren; doch, waar komt het dan van
daan, dat men van deeze laatflen gemeenlyk
niet dan' zeer kleine vindt?
Aangaande het Dier van de Zee-Kamper- HecCiëfi
noeliën moeten wy Rumphiu s raadpleegen*
Die Autheur getuigt, dat de Oppervlakte
van deeze Schepzels , terwyl z y in de Zee
leeven, bezet is met een dikke Slym, als Styf-
Zei, welke opflaande Plooijen maakt, als Spel-
dewerks - Kant , waar aan ontelbaare Blaasjes
hangen, die eenig Leven hebben. Zo dra z y
buiten ’t Water komen, zakt deeze Slym met
de Blaasjes tiisfchen de Blaadjes in , en ver-
fmelt gelyk de Zee - Kwallen , doende deeze
Lighaamen, eer dat zy door Water afgefpoeld
zyn , zeer Hinken. De fchoon gemaakte, zegC
hy , worden Wit en Steenhard; [zo dat z y
mooglyk onder Water zagt o f Kraakbeenig
zyn]. „ De meesten leggen plat op deKraal-
H s& a klip*