VI. A fd e e l .
LXX1V,
H oofdstu
k .
Rivier*
Spons,
,5 Plant rorapelig en ongelyk, vertoonenctó
,, zig als Sagryn voor ’tbloote O o g , en heb-
„ bende eenige taamelyk gróote Poren o f
„ Gaten , welke op een ongeregelde manier
„ verfpreid zyn , volmaakt gelykende naar de
,, Openingen in groote Sponfen: maar,dezel-
„ ve met een Vergrootglas befchouwende ,
5, dan bevindt men ze doorboord met eene
„ ontelbaare menigte van kleine Gaatjes,
„ wier kromlynige figuur niet naauwkeurig te
9, bepaalen is ; hoewel zy fchynen meest van
,9 de zelfde grootte en even ver van malkan-
,, der geplaatst te zyn. De randen van deeze
„ Gaatjes , gevuld met Slym , zyn in de ge»
„ heele omtrek verfierd met byna ongewaar-
9, wordelyk kleine Haairtjes. Wat de inwen-
, , dige zelfftandigheid aangaat, die bellaad
,, t’eenemaal uit kleine korte Vezeltjes, ver-
„ fcheidelyk op elkander geplaatst, welke ,
„ door hunne onregèlmaatige fchikking, een
„ zeer onegaal geweefzel formeeren, welks
„ tusfchenruimten gevuld zyn met de gedagte
9, Slym, en, als die Slym ’er uit is , dan blyft
„ ’er fiegts, om zo te fpreeken, een bloot
9, Geraamte over , waar) in men niets dao
„ Draaden waarneemt.
,, My erinnerende, hoe de Jongens weleer,
3, onder ’t baaden, om elkander eene pots te
„ fpeelen , in ’t Water eenigen der naakt©
„ Lighaamsdeelen van hunne Makkers plagteu
j, te wryven met een Soort van groene M os ,
jj wel»
9> welke zy van dat gedeelte van ’t ’t Paalwerk
9, der Molens namen , dat zig onder W ater
5, bevondt ; ’t welk aan de genen , die ’er
„ mede gewreeveu waren, een zeer ongemak-
„ kelyke Jeukt verwekte: verbeeldde ik my,
„ dat het wel deeze Plant kon zyn, door wel-
,, ke die uitwerking veroirzaakt werdc. Ik
, , nam ’er dan de proef van, en myn Arm met
, , dit Sponsgewas gewreeven hebbende, kwam
9, ’er een zeer kennelyke roodheid op, zon*
„ der blykbaare verheffing van de Huid,
,, doch vergezeld gaande met eene flaauwe
„ jeukt, bykans gelykende naar die , welke
,9 men gevoelt, een Uur na dat men aan Bran-
„ denetelen geraakt h e e ft, indien men lyd-
3, zaam genoeg geweest is , om zig niet te
,, krabben. Deeze Jeukt hieldt byna agttien
„ Uuren aan. Ik heb deeze Proefneeming ,
„ altoos met den zelfden uitflag , herhaald.
„ De uitwerking fchynt te ontdaan uit het
„ iudringen der kleine Haairtjes, die de Poren
„ van deeze Plant uitwendig omzoomen, in
„ de Gaatjes van de Huid1’ ( * ) ,
LXX V , HOOFD*
(*) Deeze Jeukt verwekkende Eigen(chap fchynt veel
overeen te konden met die der Zee«Ballen, Zie hier voor
: VI.
Afdeel.
LX XIV.
Hoofdstuk.
Rivier •
Spons,