Vlf dan die Bladen, waar zynEd. flegts de hoog-
LXVHL te van een Voet aafl 4* Uiige*
H oofd- breide Kortten van dit Koraal * waar mede
stuk. niet alleen de Zee-Heesters fomwylen, maar
ook veelerley andere Lighaamen, oyertoogen
zyn- In ’ t vervolg zullen wy zodanig een
Takje , dat op den zelfden Voet met een
Sponsgewas gegroeid is , in Plaat vertonnen..
De. Flefch van S l o a n e is bekend. Ik heb
hier, op een Verkooping, het onderftuk van
een Kelderfiefch ook zodanig begroeid gezien..
D e Kokos-Nooten D o p , dien de Deer C hr,
P . M e i j e r h e e ft, met zulk een Takmaa-
kend Zee - Gewas aan den Rand overtoogen,
is ook zeer zeldzaam.
om een W y zien 'er u i t , dat dit Zee-Gewas op
Hooien allerley wyzen en aan allerley Lighaamen zig
£<riaac * aanzet: gelyk zulks ook verder blykt uit het
zeer aanmerkelyk Stuk uit myne Verzameling,
hier in Fig. i , op Plaat C X X X , vertoond
wordende. De Geftalte,, en de zigt-
baare Mond , doen my met vry veel zekerheid
befluiten, dat het een Hooren moet zyn
van het Geflagt der Tollen, die van binnen
en van buiten overtoogen is mqt een Korst
van zodanige zelfitandigheid , welke rondom
Knobbelagtig en aan het Mondftuk Vleugels-
w y ze , volgens den Draay, is voortgegroeid,
mooglyk om een gedeelte Van de afgebroken
Spil. Men kan ’er geen V o e t , o f iets dat
het onder.end aanwyzen zo u , in ontdekken,
2vhde het Stuk overal onafgebroken. Daar VI.
zyn düs wel Steenen in ’t middeii van d erg e lyk j™ ^ *
Koraal gevonden ; doch hier is hetzelve oiiihoofd-
feen los Lighaam gegroeid. STUK*
De Afbeeldingen , van het gene men W a ter
- Koraal noemt , zyn niet gemeen; By
S e b A vindt men het in ’t geheel niet: want
dat Zee - Gewas , van Plaat n 6 , N . 8, door
dten Heer Pallas aahgehaald , is , Volgens
dë befchryving, eh naar alle waarfchynlyk-
heid, een Alcyonie : dat van PI. 114; N. 1 ,
is mbbglyk het Elands-Koraal, en N. 8 , P I.
106 , een enkele overkorfting vaii een Zee-
Heeftertje. De Heer d’A r g e h v i l l é vertoont
’er een fchöori Stuk van , het welke 4
tusfchen de Takken, eeh Stomp heeft als eens
Menfchen Hoofd met Hals en Aangezigt: doch
dit kan men niet dan tot de toevallige groei-
jingen betrekken. Van onderen maakt dit Stuk
een Soort van Gro t, waar in men Ver Reende
Conchyliën waarneemt, die als ingekast zyn
in de Madrepore , met en. benevens Verfteen-
de Sponfen , die den Voet van ’t zelve verfie-
rën (* ) ;
Wannéér men dit Zé é -Gew a s , ’t z y dan
Boomagtig getakt o f Waaijeragtig, o f als Elands-
Hoornen , o f Korstagtig gegroeid zyndé , ter
lobps
(*) Van de Schulpen zou ik dit eer gelooven dan van dé
Sponfen. Hy zegt dus. Zie Oryffolog, p. 372. Pi* 24*
noemt het een Madrepore.