VI.
Afdeel.
L rx n *
H oofdstu
k .
Plantaardige
hoedanigheid.
pierlyke
j|ituur»
„ komt met bloei jende Diertjes, die yan ze lf
,, zig openen en fluiten , beweeging en Ge-
,, voel hebben , het toevloeijend Vpedzel
„ vergaderen en doop den Mond inzwelgen” .
De Heer F a l l a s ' geeft ons eenig nader
Berigt van den oirfprong der Zee-Heefteren.
„ Hun eerfte beginzel, zegt hy, is een Te»
„ pel op klippen onder Water in de Zee ,
,, o f pp andere vaste Lighaamen, uitgefpreid,
,, beflaande in ’t eerst uit eene enkele Schors,
„ welke naderhand den geheelen Heefter be-
,, dekt , vervolgens een Hoornagtig Plaatje
3, voortbrengende, uit welks middelpunt, ter-
wyl het iii grootte toeneemt, allengs de
toekomftige Stam fpruit , die o f alleen in
,, de langte opfchiet,pf, naar den aart van zy-
ne Soort , in Takken uitgefpreid wordt” .
Zyn Ed. befluit verder, uit de evenredige
dikte van den Stam, by den W o r te l, en
langzaanpe verdunning naar de uiterfte Enden
to e , dat ’e r , in deeze Zee - Gewasfen, eene
Plantaartige groeijing blyft ftand houden ,
niettegenftaande de Wortel tot voediDg van
deeze Planten onbekwaam is , en zy dus hun
Voedzel alleenlyk door de uiterfte Enden, o f
door de Openingen van de Schors, en w e l,
zeer waarfchynlyk, door middel yan dp Pp-
lypen, ontvangen.
Dat de Zee-Heefters, dié men nog onlangs,
hoewel oneigen’, Lithophyta plagt te noemen,
geenszins Geraamten yan Planten zyn, mee
eene
eene Tarteragtige Korst begroeid, heeft de A W.
vermaarde T o u ’r n e f q r t duidelyk aange- L x x i £
toond *• De. Heer E l l i s meent door hetHooFD-
pnderzoek der inwendige zelfftandigheid onbe-STUK-
fwistbaar ontdekt te hebben , dat dit Zee- bl^ f ieu<
Gewas niet volgens den aart der Boomen o f
Heefters groeit. Het beftaat, naamelyk, van
binnen uit regelmaatige ryën van Celletjes,
ten minfte in de Enden der Takken, die aan
alle zydep de jonge lakjes omringen, en de
Spongieuze Stoffe, tusfehen deeze Celletjes,
fchynt door Mikroskoop met Pypagtïge en
pnregelmaatige holligheden gevuld te zyn.
„ Wanneer men met oplettendheid de dwarfe
,, en overlangfe doorfnydingen befchouwt van
„ Boomen o f Heefters , en zelfs die van de
,, Stammen der Zee ■ Planten (^PlantcemantUB') ^
,, bevindt men de overlangfe Vaten van het
„ Houtagtige gedeelte altoos te famen veree-
„ nigd door zydelingfe Vezelen ,* o f dat zy
„ Buizen op zyde geplaatst hebben. Nog-
, thans , hoe naauwkeurig een onderzoek
w y , met het Mikroskoop, in ’t werk heb-
„ ben gefteld, is ’t ons nooit gelukt onder de
, Vaten van deeze Hoorngewasfen, ö f onder
derzelver platagtige overlangfe Buizen, ee-
*’ njgen van deeze Vezelen waar te neemen,
” die voor Banden dienen, noch eenigen
;; der Buizen , die, Mferg voerende, zig tot
aan den Omtrek uitftrekkeu. Het fchynt,
dat men hier uit befluiten zoude kunnen,
X 5 v dac
I. deel. xvil. Stuk»