VI.
Afdeel«
LXXII.
Hoofdstuk
»
* Bladz.
,, alle andere betooging, ons overtuigen moest,
,, dat z y behooren tot het Ryk der Dieren,
„ Het zal genoeg z y n , een enkele Proefnee-
„ ming daar van by te brengen: te weeten,
„ de groote veelheid van vlugge Zouten, die
„ men ’er uithaalt, en de fterke Reuk van
, , gebraden Oefters, welken zy verfpreiden,
, , wanneer men ze verbrandt” (*).
De Heer Doktor B a s t e r heeft wel, ge-
lyk aangemerkt is * , getragt te betoogen, dat
de gedagte Schors aan de Zee - Heeüers o f
Zee-Boompjes niet eigen zy ( f).; doch ’t is
?er van daan , dat zyn Ed. dit betoogd zou
hebben, Zyn Ed. fpreekt van Zee-Boompjes
QLithophyta o f Ceratophyta) die geen Bast of
flegts hier en daarheen Bast hebben, ’t Is
waar, zodanigen komen ’er in de Kabinetten
voor, doch als meD aanmerkt, wat moeite de
Indiaanen, volgens R u m p h i u s , aanwenden,
om ze van dien Bast te zuiveren, dan moeten
wy ons verwonderen, dat ’er nog eenigen
tot ons komen, die geheel o f gedeeltelyk
met de Natuurlyke Schors bekleed zyn. Dat
die Schors niet toevallig z y , heeft de ver«
maarde T o u r n e f o r t , als gezegd is, reeds
aangetoond. Hetzelve blykt ook ten allerdun
(*) Deeze Z e e - Gewasfen léveren, uit de zelfde veelheid,
een vyfde deel meer vlug Zout uit, dan de Hertshoornen.
Mem, de f Ac ad. R. des Sciences de 1’An* 1710, óftav. p, 64,
( f ) Natuurk. Uitfpam, I. De e l , bladz. 19, enz.
i) E Z E È -H E E S t E It S. 3 6 1
düidelykfte daaf ui t , dat ieder Soort van
Z e e -Heefters byna zyne byzondere Schors L'x x ü *
heeft, die niet alleen in Kleur, maar in Zelf- Hoofd*
Handigheid verfchilt. Dus hebben eenigen een 6TÜK‘
Witte, anderen een geele, paarfche, roode,
bruine of graauwe i eenigen een weeke Kurk-
agtigd of Slymerige, anderen een harde
Kalk- of Steenagtige Schors; gelyk dit in de
befchryving der Soorten zig over duidelyk
zal openbaaren.
Volgens de bepaaling van L ï n n j e u s b e -^Kenmer-
ftaan de Kenmerken van dit Geflagt van Z e e -<en*
Gewasfen in eene gewortelde , Hoornagtige,
on - afgebrokene , Takkige Stam , die een
breeden Grondfteun heeft eü met een Schors
is overtoogen , welke nogthans in lommigen
[zo als wy ze hebben] ontbreekt. Z y hebben
Bloemen , dat Polypen zyn , die uit de zyde*.
lingfe Gaatjes , langs de Schors verfpreidf,
voortkom cd.
’t Getal der Soorten , van onzen Ridder soorten»
opgegeven , is zestien , en dus byna eens zé
groot als voorheen«
(1) Zee-Heefter , met gegaffelde Takken én r>
Pokdraa-
( l) Gurgonia dickotoma , FloribuS fparfis confertis reflexis 2en^e*
campanulatis imbricatis. Syst, ïiat. XII« Gen, 341« Planta
Refedx facie, C lds , Exst, 112. T. 12J, Planta marina
Refedx facie; W orm. Mus, 329. Refeda marina» Be sL,
Mm, 24, Goigonia Relsdiformis, G W tl tt. Act, Nsdres. II-,
P«