Koraalagtige Roornige Hippuris van de Kaap t
LXXI.'met Slykerige Leedjes, ’t Is blykbaar datdeeze efi
H oofd- dergelyke Koraalgewasfen Hippuris geheten
stuk;*.- ZyR ^ om jgj. 7y y ,ten 0pZjgt van het af bree-
KaTMil' ken by Leedjes en van de Geftalte, vry veel
overeenkomst hebben met het Kruid, Equi-
fetum o f Paardeftaart genaamd. De flykerigheid
der Leedjes moet den Ridder [aanleiding gegeven
hebben om te zeggen, dat het de Knietjes
ontbolfterd heeft o f zonder Schors. De Heer
Pal lAs geeft beter bepaaling op, ten minfte
meer overeenkomende met dat raare Koraalge*
wasje uit Oostindie, waar van ik een Takje
op Plaat CXXXI. Fig. z , vertoon. Hy noemt
hetzelve IJis met Leedjes , in Draadagtige gegaffelde
Takken uitgebreid, de Schors Goudgeel
en Wrattig hebbende. De Heer BoddaerT
noemt het Geknobbeld, ’t we lk, hoewel uit
die bepaaling niet vloeijende, nogthans zeer
gepast is op het onze , en geenszins met de
aangehaalde Afbeelding vari S e b a ftrookt.
Zie hier , hoe de Heer P allas hetzelve
befchryft.
s, Gewas is op ’t meeste een half Voet
• ,, hoog, en eenigermaate geboogen. Verfchei-
„ de Stammetjes komen digt by elkander
„ vo o rt, die , van onderen a f , in tweeën
„ eenigermaate verdeeld zyn , in ’t opftygen
,, allengs een weinig verdunnende, en zig uit-
,, fpreidende met doorgaans famengegroeide
,, Takken. Het Koraal beftaat uit enkele Leecl-
„ jes tusfehen ieder verdeeling, die derhalve ^1.^
„ langagtig zyn en rond, eventjes gekromd, l x x l
, , tot aan de uicerfte Enden der Takjes Steen- Hoofd-
„ agtig , byna doorfchynende , en zeer bleekSTÜK*
„ Vleefchkleurig , van buiten fyn geftreept.
,, De Knietjes, waar mede de wederzyds
„ geknotte Leedjes famengevoegd worden, zyn
, , wat gezwollen , van buiten een weinig ge-
,, ftreept, uit den gryzen Afchgraauwagtig ,
„ van eene volmaakt Lederagtige , taaije zelf*
, , Handigheid. (In het laagfte der Stammen zyn
„ de Knietjes grooter dan de Leedjes , doch in
„ de Takken, naar ’t End toe, zyn de Leedjes
, , lang. De gemeene Grondfteun der Stam-
„ metjes is een witte Steenagtige Korst.) De
„ S c h o r s , bleek Cinaber - Kleur, dun, door
,, uitdrooging wryfbaar, is overal befprengd
„ met verhevenronde Tepels, wier Mond een
,, K e lk je , van het uitwendige wyd gaapende
,, omkleedzel onderfcheiden, fluit. Deeze
, , Tepeltjes ftaan op de bovenfte Takken zeer
„ digt en raaken aan elkander , zynde op de
, , laagfte Stammetjes zeer dun verfpreid, en
„ verdwynen op ’ t laatst byna geheel, waar
, , dan de Bast effen is. De Enden der Tak-
3, ken zyn met een dikke Schors bekleed en
3, om wonden. Men vindt het in de Indifche
«,,, Z ee , van waar het gemeenlyk, door Klom-
,, pen van Lintkoraal gegroeid en met dezelven
3, vermengd zynde, aangebragt wordt” ,
Q 3 In