VI.
Afdeel.
LXXlI.
Hoofds
t u k .
Zee
Waaijer,
drie byzondere Stammen tot zyneö Wortel
uitgaf, die aan elkander gehecht waren en tot
een Waaijer famenge,Toegd door een fyn Netwerk
van Takjes, zo als gewoonlyk iü deeze
Soort plaats heeft. Ik kreeg lust, om de ge-
fteldheid van deezen W o r te l, die meer dan
v y f Duimen breed , derdhalf Duim hoog en
wel twee Duimen dik was, te onderzoeken.
Ik liet hem, ten dien einde, in de hoogte en
breedte doorzaageh. Deeze Wortel, van onderen
uitgehold , beflaat uit eene ligte zelf-
Handigheid, als by Plaatjes opgehoogd, geel-
agtig graauw o f Okerkleurig, van buiten
Schilferagtig. De Plaatjes, van elkander ge-
fcheiden , zyn byna als graauw Papier. In
deeze zelfftandigheid zyn de onder-Enden
der Stammen niet vermengd , maar zy ver-
toonen zig , als ingeftooken Pennen, allengs
naar 't onder-End verdunnende en maar ter
halver diepte komende van den W ortel,
waarvan zy zig door hunne zwartagtige Kleur
onderfcheiden , loopende in een ronde Punt
uit, byna als de Belemnieten.
Zie daar een nadere omftandigheid, welke
deeze Zee - Heefters van de Boomgewasfen
onderfcheidt, by niemand, myns weetens,
nog opgemerkt. Dezelve fchynt eer den Dier-
lyken 'dan den Plantaartigen oirfprong te be-
gunftigen, en bevestigt myn voorgeftelde
Denkbeeld. Het Ey van een Polypus, in
eene famenhooping van dergelyke zelfftandigheid
Heid vallende, groeit daar in o p , eb f ie ld t ^
n g i door aangroeijirig en vóorttéeling, tot Lx x iL
genen Heefter uit , van ontzaglyke grootte; Hoofd-
Ondertüsfcben is de hardheid van deeze Z e e -STÜB*
Gèwasfen , iti een Element, als het Water
is, op de gezegde manier gegroeid, niet zó
èeer te verwonderen , wanneer men in aanmerking
ueemt , dac derzelver Grondbegiozë-
lett Aarde eni Kalk z y n , uit welken zelfs de
Steenagtige Koraalen en Roraalgewasfen be-
11330.'
LXXI I I . H ö O F Ó S T ü K .
Befchryving vdn 't G è fla g tdet ALCYONiëN,
•paar in die mèri Ballen , Appelen , Vygen
noemt, dé Zee - Hand, Gévmgerde, Boömag-
tig Getakte en andere Lighadmen vart een voos
Gëftèl, dis uit Zee- Schuim bèjiuandé.
D e Zee Gewasfen, dié dit Geflagt uit- Naaiü.
maaken, zyn aan de Ouden , doch niet
dan d rifte r , bekend geweest. D ioscori-
d e s geeft verfchdde Soorten op van Alcyo-
niilm ', een öaam, die van de Alcyons o f Ralcy-
ms afkomftig is , o f een gelyken oirfprong
daar mede heeft gehad.' Dus noemde men,
weleer , de Ysvogelen * , in Wier Bröedtyd * ^re ’ (
de Zee zig ffilhieklt; hebbende deezen naam , 1 ^ ^
om dat zy hunne Nesten bouwden o f Eijeren
leiden op het Water. Even zo werden die Zee-
A a
ii ossi, x iiii siij&é