VI. Soorten van Lithopkyta in ’t werk gefield
tXXlli' ^ee^c > en waar uic hy zYn befluic algemeen
H oofd* maakt *. Hy vondt in de frisfehe Bast eii
■ stuk. Zelfstandigheid een overvloed van Lymagtig
f»'*. Sap, gelykende naar ’t gene men* door koo-
^Biadl ^eu » Hoorn krygt , o f als Lil en van
süt eene Gomagtige natuur : terwyl z y , door ’t
verbranden , als Hoorn o f Veders Honken.
Zy leveren, als gemeld i s , door Destillatie
t Biadz. veel vlug Zout uit f- lk heb dikke Stammen 3
so°* van myne Zee-Waaijers , doorgezaagd, en
bevonden, dat zy alsdan niet alleen een
Zwavelagdge Reuk, maar ook een Zwavelag-
tig Zaagzel gaven. Zodanig eene Stam wasj
op de Sneede, een Duim breed, en een half
Duim dik. Dus gelyken z y zo volmaakt
naar Pokhout, dat het te verwonderen is ,
en zyn ongemeen hard om tot Poeijer te vylen
ó f te raspen. Iemand, die een Stukje van een
Duim breed, een half Duim dik en een VinJ
ger lang , voor my heeft fyn gevyld, was'
vier Uuren daar aan bezig. Het Vylzei heeft
éene geel Okeragtige Kleur. Het zakt aan-
fionds, in Water en Wyngeest, op den bo dem
; ja brokken vari dit Zee -Gewas, z e lf,
zinkeD ook in W a te r ; niettegenftaande het
Poeijer zeer Huift en de helft ligter is dan ’c
poeijer van rood Koraal, ja merkelyk ligter
dan bloem van Zwavelt De zwaarheid van dié
graauwe Koraal moet derhalve tot die van ’t
W a f
j )E Z E E - Ü E E S T Ê i S i 367
Water ömtrëht zyn als 1*5 tot 100 ; overtref- v i.
Pende dus de zwaarte van Ebben- en zeer naby l x S i *
komende aan die van Pokhout ( * ) * H oofd-
De overgefchooten Hukken en brokken derSTüK*
fyne Takken van dit Zee-Gewas, op ’c Vuur
geworpen , maakten een geweldigen Stank ,
Volmaakt overeenkomende met dien , welken
Hoofdhaair, verbrand wordende, geeft. Van
deszelfs Dierlykeri aart kunnen wy derhalve
verzekerd zyn* Ik had geen tyd om he t,
door de Scheidkonst, in zyn Beginzelen te
fchiften. Alleen heb ik van het Poeijer gedaan
in Voorloop van Brandewyn, in Geest
van Vitriool, iü Water. De twee laatHen
hebben ’er geen de minfle Tinfduur van aangekomen
: de Wyngeest alleenlyk heeft een
Haauvv geel Kleurtje , byna als dat, ’ t welk
BarnHeen op zig z e lf daar aan mededeelt. D e
zelfflandigheid oordeel ik daarom Aard-* en
Kalkagtig te zyn, met eenige Zwavel- en
Harstagtige deelen , welke in Water niet ,
doch in Geest eenigermaate opgelost worden,
en dus duidelyke blyken geeven van haaren
oirfprong uit het Bitumineuze, dat in het Water
der Zee huisvest, en mooglyk ook wel de
Voedfler is van de Polypen in dit Z e e -G e was.
lk had ’er een van deezen a a r t , ’t welk
drie
C*) Zie Mu s s g Uf. n b r o E K Ekmtnta Phyftcts of Beginzelen
der Natuurkunde.