VL
Afdeel
’ l.XV.
Hoofdstuk."
„ Linnen Doek toegedekt, dan die digt ge-
„ flooten zyn.
„ De Slibber, die zig op den Grond der
, , Zee bevindt, verfchaft dan het voornaam*
„ fte Voedzel aan de Zee - Gewasfen, en dit
,, Voedzel kan ’er niet dan van buiten in-
„ komen , door in de Poren van derzelver
, , Wortelen, o f zelfs van. derzelver Stam-
, , men, in te dringen. Men ontdekt de ftrek-
„ king der Vezelen van deeze Wortelen in het
, , Koraal, in verfcheide Sóórten van Madre-
„ poren en Lithophyten. Daar is zelfs eeni-
, , ge waarfchynlykheid, dat die Tarteragtige
, , Schors , met welke de Koraakn bekleed
„ zyn , dient om eenig voedend Sap te fil*
,, treeren en te verfchaffen ; even als het
„ Dons der Planten , die op zeer drQOge
plaatfen groeijen , haar eenige verkwikking
,, fchynt toe te brengen.
,, Het Geweefzel der weeke Zee-Gewas»
,, fen , gelyk de Soorten van Fucus, fchynt
,, niet veel van dat der gewoone Planten te
„ verfchillen. Dat der Sponfen vertoont zig
, , in de eerfte opilag zeer byzonder; doch,
„ als men ’t zelve zorgvuldig nagaat, dan
5, fchynt het dat zy alleenlyk daar in ver-
, , fchillen van de andere Planten, dat haar
„ Netswys Geweefzel geheel bloot is , ter-
,, wyl , in de gewoone Planten, de Maazen
,, van dit Net gevuld zyn met een Vleezige
?i zelfftandigheid, njets anders zynde dan een
„ Sap^
„ S a p , in de.Celletjes van dit Geweefzel ,
,, verdikt. Wonderlyk fraay vertoont dit l x v .*/
„ Netswyze Geweefzel zig in de Zee-Waai- Hoofd?
, , jers, als ook in de Efcara’s , waar van ik stuk,
„ 'er ééne h eb , die in Geweefzel niet van
„ de Spons verfchilt, dan dpordien z y de
,, hardheid heeft van Hoorn.
„ De Voeding der Zee-Gewasfen, die zo
, , hard als Steen zyn , valt zeer moeielyk te
J} verklaaren, inzonderheid ten ppzigt van
„ de genen , die geene aanhechting hebben ,
ia gelyk de Muts van Neptunus. Men vindt,
, , echter , Tanden van Dieren, Hoornen en
„ Houten, gelyk het Yzer-Hoqt, die moog-
„ lyk niet minder hard zyn. ’t Is te denken-
,, dat zy gevoed worden door eenig Sap,
„ ’t welk het Zee* Water, waar, in zy ge-
„ duurig z y n , in haare Poren brengt. W y
„ zien dat zekere Steenen, veel harder dan
„ de Zee - Paddeftoelen, daar wy van fpree-
, ken j geheel 'afgefcheiden van andere Lig-
,, haamen , daarom niet nalaaten te groeijen
„ door behulp van de Lugt en Regen. Ik
„ heb oen zeer harde K e y , die, op den Grond
„ der Zee groeijende, een gedeelte van een
„ Hooren omwonden heeft: terwyl het waar«
,, fchynlyk i s , dat die Steen in de Zee ge-
3, groeid z y , zonder gehecht te weezen aap
„ eenig Lighaam. Ik heb Verfteeningen, die
„ fchynen aan te toonen , dat de eerfte vor-
„ ming , zelfs van de hardfte Steenen , vaq
A j een