VI.
ArrEEL.
LX XII.
Hoofdstuk.
Zet-Heide,
De
Knoppen
of
Wratten.
op de zelfde manier vast , als andere Zee»
Gewasfen van deezen aart; te weeten, door
middel van eene ronde , Houtagtige o f
Zwammige dunne Lap , die zig over de
Klip wat uitbreidt , o f aan dezelve vast
„ aangroeit.
„ De Knoppen of Wratten , die dit Zee»
,, Gewas omringen, verdeelen zig boven in agt
„ deelen , welke altemaal aan de Hnden fpits
„ zyn , en in midden met elkander verbon-
„ den. Onder deeze verdeéling hebben zy als
,, zeer kleine ftyve Haairtjes, hoedanigenook,
, , fchoon kleinder, zig aan de Takken overal
„ vertoonen, wanneer men het Gewas door een
p Mikroskoop befchouwe. Ik heb verfcheide
j, maaien kleine brokjes van de Takken , met
„ de daar op zittende Knoppen, in Wyn-Azyn
„ gelegd; waar door z y hunne witte Kalkagti-
„ ge Bast kwyt raakten en ik vond, tot myne
,, groote verwondering , eer ik tot het in*
„ wendige van het Hout kwam, eene Leder»
„ agtige Huid , die bruin o f zwart van Kleur
„ was, en van even de zelfde gedaante, als
„ het kleine brokje van de Twyg en de Knop-
„ pen, die in Wyn-Azyn gelegd waren. Ik
„ moet echter die uitzondering maaken, dat
,3 de Knoppen weezentlyk verdeeld waren ,
„ terwyl de Huid flegts, door haare verhef-
„ fingen , agt deelen o f hoeken vertoonde” .
Wanneer een Tw yg eenigen tyd in Azyn ge*
legen hadt , zo dat de Bast los geworden ware
re , en de Huid week, dan was men in Haat, VI.
om dezelve volkomen van den Lak af te
fcheiden, en hy twyfelde niet, of het zoude hoofd*
eveneens gelukken , als men de Proef in t stuk.
werk Helde met het geheele Gewas : waar Heide.
door men dan een Soort van Geraamte van
hetzelve zou bekomen.
Geen Polypen kon G u n n e r ü s in deeze r>e
Knoppen vinden , zelfs niet in zulk een Zee-
Heefter , die maar weinige Dagen uit de Zee
geweest was : des hem eindelyk inviel , o f
niet de Knoppen ze lf de Polypen konden zyn ,
en hy verbeeldde zig verder, dat de gedagte
Lederagtige Huid wel het Lighaam mogt zyn
van een Dier , dat zig dus door het geheele
Gewas uitftrekte en door de Knoppen zyn j
Onderhoud bekwam. Hier in zou het dan
overeenkomen met de andere Zee - Heefters.
De Heer E l l i s , die dit Zee - Gewas, dat
hy de Wrattige Zee-Waaijer noemt, aan de
Kust van Engeland gevonden hadt , meende,
na dat de Bast van de Knop in Azyn opgelost
was, daar in een Polypus , met agt Punten,
naar een Gaarentwynders Wiel gelyken»
d e , waargenomen te hebben 5 doch de Heer
G u n n e r u s , op zyne menigvuldige onderzoekingen,
die altoos vrugteloos waren uitgevallen
, Hermende, vraagt. „ Is misfehien
„ ook deeze Huidige To oren, (want zo ver*
fl toonen zig de Knoppen, zegt b y , door ’t
« Mi*
I. deel. xvii. Stuk.
■