VI. ,, jen op zeer harde Keyfteenen, op Séhul-
i, pen en op alle Lighaamen, die in de diep-
JIooFD- „ te der Wateren voorkomen. Het gedeel-
sxyK. t e , dat ’er dezelven aanhecht, kan ’er geen
„ Voedzel van ontvangen ; dewyl het niet
,, dan geplakt is op de Oppervlakte van Lig-
„ haamen die zeer hard, zeer vast en zeer
„ droog zyn , gelyk Klippen, Kei jen en Schuld
„ pen. Das zyn ook de Wortels van ditflag
,, van Planten, niet geformeerd zynde om haar
s, Voedzel te gaan zoeken in de Poren der
„ Lighaamen die haar onderfteunen, door-
„ gaans niet Vezelig noch Haairig, maar
„ meestal ultgefpreid gelyk een Plaatje o f
,, Blad, het welke, met eene taamelyk bree*
,, de Oppervlakte, de Lighaamen fty f omvat,
„ waar op z y óirfprong genomen hebben.
,, T h e o p h r A s t u s hadt eenige reden om
s, te zeggen, dat de Zee - Plaöfèn geene
, , Wortelen hebben, maar dat zy óp gelyke
„ manier aan dén Grónd der Zee gehécht
„ zyn , als de Lepas , een Schulp , in ’t
* zia „ Franfch Bokken-Oog genaamd*, waarvan
xvu „ het Dier zo vast geplakt is aan dé Rötfen,
bJadz,5<2.„ dat men het ’er niet af kan krygen dan met
,, de Punt van een Mes onder de Schaal te
„ té lleeken. Onder alle de Zee-G'éwasfen,
„ die ik waargenomen heb , is ’er eigentlyk
J} geene, dan de Madrepora ramofa van I m-
„ P É R A T ö s , waar van de Wortels Vezelag-
„ tig zyn , ed deeze Wortels dringen maar
wei-
„ weinig in de Poren van haar fteunzel; het
„ zyn veeleer als zo veel Touwetjes, op de
„ Oppervlakte der Keijen geplakt, die dezel*
„ ven lly f omvatten, om het overigefvan de
, , Planten wel vast te zetten.
,, De Zee-Gewasfen, derhalve, hun Voed-
„ zei niet vindende op de Lighaamen, daar
, , zy geboren worden, moeten hetzelve van
„ elders bekomen, en daar is veel reden om
,, te denken,' dat z y gevoed worden door die
„ Zoutige, Vette\ Lymerige en naar Lil ge*
9, lykende Slibber, waar mede de Grond der
, , Zee bedekt is , en welke men, by laag
„ W a te r , duidelyk gewaar wordt, door de
, , glibberigheid der Stranden, daar het Water
„ afgeloopen is ; zo dat men ’er naauwlyks
„ op kan gaan. Deeze Slibber is een Zetzel
,, van het Lymigfte en vetfte uit het Zeewa-
,, te r , dat ’er geduurig in doorzakc even als
„ in zoet Water gefchiedt, dat men in Va*
, , ten houdt, formeerende dus een foort van
, , Modder, die men noemen kan Terra Ada-
,, mica, tot voortbrenging van Planten zeer
„ bekwaam. Ook mag men wel gelooven ,
„ d a t , buiten en behalve de groote menigte
,, van Visfchen en Planten, die geduurig in
„ de Zee fterven en verrotten, de Lugt ook
,, iéts toebrengt tot vermeerdering van de
„ gedagte Slibber ; alzo de Waameeming
„ le e r t, dat dit flag van Aarde veel over-
„ vloediger is in Vaten, die flegts met een
A 4 „ Lin-
VI.
Afdeel*
LXV.
Hoofd*
STUK.
I. I>EEL. XVII. STUK.