A fdee ** Cen afkomftig is: want hoe zal
LXV« * » men aöders begrypen, dat de holte van
Hoofd- i} een Zee-Appel gevuld gevonden worde
5ÏUK* 3, met een Vüürfleen. Zodanige Z e e -G e -
j, wasfen, nu, zyn niets anders dan ge-orga*
,, nizeerde Steenen.
, , Wat die Zee-Gewasfen aangaat, welke
j , van buiten hard, van binnen zagt o f voos
as z y n , gelyk de Alcy&nium dürum Jmperati,
, , welke de Geftalte van een Zee-Appel
s, h e e ft: deeze fchynea niets anders te zyn
t, dan een Spons, die van Natuure beflaoten
„ is in een harde Bölftêr. Daar blyft dus
„ niet meer over, dan die Houtige Zee - Ge-
„ wasfen , met eene zagte Schors bekleed,
„ welke men gewoon is Lithophyta o f Steen-
, , planten te noemen. Zodanigen, die ïtten
„ in de Middellandfche Zee vindt, zyn van
„ veèlen gehouden Vóór Geraamten van doo-
„ de Plantgewasfen , met een Tarteragtige
„S ch o r s Van Zfie-Slibber begroeidi doch
„ men wordt de ongegrondheid van dat Ge-
„ voelen ligt gewaar, als men agt geeft op
„ die fchoone Soorten, welke ons uit de In-
, , dien zyn toegebragt,
, , Dit flag van Zee-Gewasfen beftaat uit
,, twee deelen: het eene is Houtig en digt,
, , met een klein Gaatje in ’t Hart, dat ge-
3, fchikt fchynt te zyn om eenig Merg te
„ bevatten. Uit dit gedeelte beftaan de Tak-
j , ken en Stam van het Lithophyton: het is
„ broofch,
, , broofch, maar, aan de Kaars gehouden, VI.
,, brandt het en ftinkt als Hoorn o f als l x v "
,, Pennevederen , laatende geen Asch over,HooFD-
„ gelyk het H o u t, maar een SpongieuzesTUK.
, , Kool. Het is' bekleed met eene ,zagte
„ Schors , die in zekere Soorten een zeer
„ aartig Geweefzel heeft. Als men ze
„ kaauwt dan kraakt z y , als o f het Kalk
„ ware met Zand daar in;.maar z y ite in de
3, dikte verdeeld in holligheden,' daar mén
„ zeer dikwils eenige kleine zwarte Korrelt-.
, , jes in vindt, die men voor het Zaad van
„ deeze Plant zou kunnen aanzien. De ge-
„ nen, evenwel, die deeze Schors flegts
„ voor een verdikte Zee-Slyk houden, zou-
,, den hun Gevoelen hier door bekragtigd
„ kunnen agten, indien niet het Houtige deel
„ overlangs uitgegroefd ware met Voortjes,
3, daar de Scheede van de Schors naauwkeurig
„ in fluit. Zulks , naameiyk, zou geenzins,
„ zo min als de regelmaatige Struftuur, in
„ doode Plantgewasfen plaats hebben , die
„ toevallig waren bekleed geworden met een
„ Korst van Zee-Slyk. Zodanige Planten,
„ in tegendeel, worden glad door de affpoe-
, , ling van ’t Zeewater. Ik heb zulks in
, , verfcheide Soófteïi' van Lithophyton waar-
3, genomen.”
Ik heb deeze Waarneemingen van diea
fehranderen Onderzoeker der Natuur, door
wien alle moeite is aangewend om de Plantaar