A fdeel. ^ n0em deeze DierPlant Zee-Palmboyrii
LXXl om ^ac dezelve met den naam van Palmier
Hoofd Marin gedoopt is door den Heer G u e t -
stuk. t a r d , die in de Verhandelingen van de A-
kademie der Weetenfchappen van Parys, op
’c jaar 1755, een Vertoog leverde, waar in
zulk een Zee-Gewas , van ’t Eiland Marte-
nique af kom ft ig , befchreeven wordt
Deeze Heer vergeleek de Geftalte by die van
3c Kruid, dat men Equifetum o f Paardeftaart
noemt, en die vergelyking past zeer wel.
Ook gebruikt hy ’t zelve om den oirfprong
der Lely» en Sterrefteenen , als ook die der
Rader- en Rolfteenen, op te helderend Men
Relt tegenwoordig vas t , dat die Sterrefteent-
je s , welke* men gemeenlyk Asterice noemt,
van den Stam van dit Zee-Gewas afkomftig
zyn , en daar van heeft onze Ridder den by-*
naam ontleend.
In ’t jaar 1760 kreeg de Heer El l i s s
toen buiten Londen zynde , een dergelyke
Dierplant, die aan ’t Eiland Barbados was ui#
Z e e gehaald. Deeze verfcbilde, nogthans*
in eenige opzigten van dé eèrstgemelde; zo
dat hy ’er eene omftaftdige befchryving van
geeft. De iangte van den Stam was omtrent
dertien Duimen , en de dikte ongevaar een
derde van een Duim. Dezelve beftaat uie
vyf-
(*) Zie tfitgezogte Verhandelingen, VI. Deel, bkdz. 389/»
Ha« XLIJe
v y f hoekige Leden , die van eene Schaalagti- VI.
ge zelfftandigheid en door dunne Kraakbeen- r x x i
deren famengevoegd zyn ; des zy een foort Hoofd-*
van Ruggegraatjj maaken , over alle kantenSTÜK*
buigzaam. Langs den Stam loopen v y f Groeven,
en men vindt denzelven, op verfchillen-
de afftanden, in ’t ronde bezet met v y f Armen,
even als de zy-takjes aan den Steel
van ’t Kruid , dat men Paardeftaart tytelt.
Zy beftaan uit Leedjes, juist zo als de Stam,
en daar loopt een Gat door dezelven heen ,
zo wel als door die, welke den Stam famen-
ftellen. Aan den Top van den Stam is een
hol Bekkentje , ongevaar een Duim wyd en
een vierde Duims diep, hebbende in ’t midden
een Gaatje , dat waarfcbynlyk met het
Kanaal van den Stam en met die der Takken
gemeenfchap heeft. Hier in verbeeldt zig
de Heer E l l i s dat de Ingewanden en Maag
van het Dier , even als in de Zee-Ster, did
men ’ t Hoofd van Medufa noemt, zyn geplaatst
geweest. Dit Bekkeatje rust op de
Grondftukken van zes gegaffelde Schaalagtige
Armen o f Takken, die in zyn Exemplaar
afgebroken, doch in dat van den Heer Guet.
t a r d , uitgebreid] zynde , zig als Straalen
vertoonden , zynde gebaard met een foort
van Kraakbeenige Vingeren, ’ t Zyn als fpit-
fe Klaauwen, aan de eene zyde hol-, aan
de andere verhevenrond, en aan de holle z y de
met twee ryën vau Zuigers voorzien»
R Twee