VI.
A fdeel.
LXXI1I.
H oofdstuk.
Vletfch ■
•gtige.
Koraal of Corallium nostras van R a y op te
haaien , ten einde hy dit verfch met het Mi-
kroskoop zou kunnen onderzoeken. In plaats
van dien kreegen zy eerst een zonderlinge
Vleefchige zelfftandigheid , zittende om den
Stam van een oude rondlteelige Zee-Plant, die
Botten h e e ft, byna als de Vrugtknoppen der
Boomen (*). Deeze was hardagtig, meer dan
een Duim dik, ligt bruin o f Afchgraauw van
K leu r, hebbende haar geheele Oppervlakte
bedekt met glinfterend Goudgeele Steragdge
Lighaamen. Hy dagt, dat ’er Polypen in huisvestten
en deedt het Gewas in een Puds met
Zee-Water ; doch z y kwamen niét te voor-
.fchyn , en vervolgens befloot zyn Ed., door
nader Waarneemingen met het Mikroskoop, dat
ieder Ster een byzonder Dier was, van eene
zeldzaame flruftuur.
, , Elke Ster ( zegt hy_) is faraengefteld uit
„ vee'e dunne holle Straalen, van eene Peer-
, , agtige figuur, van vyf tot twaalf o f meer
„ in getal, die allen, aanhaare fmalfte Enden,
, , vereenigd zyn. Ieder Straal is aan ’t End,
, , dat verst van het middelpunt af is, breed,
„ en een weinig verhevenrond in 't midden van
,, dit breedfte gedeelte. Terwyl het Dier
„ le e ft, vertoont zig een klein rond Gaatje ,
, , dat zig dikwils famentrekt en opent. Alle
de
(*) Fucus teres fhitescens, Germinibus Aïborura Gsmroas
fruftiferas refeientibus, Ellis.
h § A l e y ö 1 I k; 4.01
dé Straalen zyh van dit rttaakzél, maat VÜ
derzelvér gemeene middelpunt, door eerte
j, vereeniging van alle de kieine famenloopen- Hoofd-
de Enden gevormd, is ëen Opening vati stuic.
j, eehë Cirkelronde , ovaalë o f langwerpige
I, figuur, die een foört van opftaande Rand
jj h e e ft, als een Bakje ^ welke z ig , terwyl
$ * het Dier leeft en zig in rust bevindt, met
j, groote vlugheid fathentrëkt en uitbreidt in
, , veele verfchillendë trappen; hoewel fömtyds
, , een lange poös uitgebreid o f famengetrokkea
, j blyvende. In geene van deeze Hollighe-
den , in de middelfte zo min als in de
•ji kleineren , (welke laatften ik onderdel de
iy Monden van het Dier te zyn ,) koü ik , aan
$y de buitenkant, eenige Voelers ö f Klaaüweh
si waarnéemën, mdar, naauwkeurig daar iri
ü kykende , zag ik iets, dat naar zeef fynë
3, Vezeltjes geleek * zig op den bodem 3 aan dé
„ binnenzydë, beweegén.”
Alle de Stukken , welken hy van deeze
Vleezige ze lf Handigheid verzameld hadt, ver»
gelykende , bëvöndt Doktor S cü lö s s é r ,
dat de glinfterende Sterf en, op derzelvér Oppervlakte
, in grootte en Klëür zo wel als in
geftalce opgemeen verfchilden , doch dat hec
maakzel.van de Bladeragtige Straalen, als ook
tan derzelyer Mondjes en de beWeeging
van deëze, in allen volmaakt evenèens' ware.''
Veelen van deëze Lighaamen hadt hy zo dik
èti groot gevonden , dat z y gekeken Haar dé
. G e gröëfc
I; Déél,-XVII; s itrs .