VI. ,, raai is niets dan een bewaarplaats van Dié-
A fdeel. „ LXV, n ren i
Hoofd» Door dit voorbeeld aangémoedigd, brengt
stuk. Doktor D on ATI zyne Waarneemingeri op
Af bed- eénisre Zee-Gewasfen ter baan. Het Roöde
ding acr ° ■>
Dieitje* inKoraal, ten öpzigt van de zelfftandigheid
z!eC Ge- en ma°ier van groeijing, als ook de Geilet-
wasfen. je s , die in deszélfs Oppervlakte zyn, en hetzelve
oneffen maaken, näauwkeurig befchree-
ven en afgebeeld hebbende , vertoont hy ook
de Polypen, die daar irihuisvesten, en zig
ieder als eene Ster van agt Straalen vertonnen.
Deeze Ster is wit van Kleur, en trekt op de
minfte aanraaking , Zelfs onder Water, haare
Straalen in : het Dopje , daar zy aangehecht
zyn , iluit zig to e , en dus Vertoont zig de
Polypus, gelyk in het Koraal , dat men zo
even uit Zee gehaald heeft, als een Druppeltje
Melk; Voorts meent hy ook de Eytjes van
deeze Diertjes te hebben waargenomen; Dan
gaat hy tot de Madreporen óver, eft befchryft
eene Soort daar van , welker Polypus zeer
verfchillende is van die der Koraalen, hebben,
de haaren Kop verfierd met veele Haairige
Straalen, waar van hy , door eene geduurige
wiggeling , die in dit Voorwerp plaats hadt,
het getal niet bepaalen kon. Deeze wiggeling
gefchiedde van de eene naar de andere Zyde ,
met eene onverbeeldelyke fnelheid. Hy meende
echter gezien te hebben , dat dit Dier
agt
agt Straalén had. Het was üitermaate teder , VI.
grootendéels doorfchynende en zeer fehoon
wegens de verfcheidenheid van zyne Kleuren. Hoofd*
Eenvoudig was de geftalte, doch verwonder- STÜK»
lyk de eigerifchap van de Diertjes, welken hy
in een Soort van Milleporén waarnam , die
met hun Kop de Dekzeltjes opligtten van hunne
Holletjes: doch de getien, die boven aan
de Takken waren, bewoonende Kraakbeenige
en Vliezige Celletjes , hadden zodanige Dekzeltjes
niet. „ De onvolmaaktheid , zegt
h y , van deeze Celletjes, en de weinige
„ vastheid der Stoffe, van welke zy gemaakt
„ zyn , heeft my duidelyk doen blyken, dat
,, deeze Celletjes de fabriek der Polypen wa-
ren, even als de Hoorens en Schulpen
„ worden voortgebragt door de Dieren, die
„ in dezelven huisvesten” .
Deeze Steenagtige Zee-Gewasfen noemt
D o h a t i , als gezegd is , Polypiers, dat is
Polypus»Nesten, doch de Alcyoniën en Sponé
fen betrekt hy tot de Plantdieren, o f Dier-
planten, waar in hy onderfcheid maakt. Naderhand,
echter, heeft hy het Roode Koraal
ook aangemerkt als een Zoöphyttm o f Plantdier
i ontdekt hebbende, dat de Polypen vastgehecht
waren aan haare Celletjes., Het D ie f,
dat hy in een Alcyonie waarnam , verfchilde
grootelyks , in Geftalte , van de genen, die
wy Polypen noemen, en fchynt daar aan niet
eigen te zyn. Dat de Sponfen door zekere
Worm