VI.
A fdeel.
LX XI
H oofdstuk.
Bloed.
■ KcranU
DeEyt
jcs der Po-
b'pen.
« lïkdz,
*?8*
minder duidelyk voor ’t Oog brengt* dan de»
zelven in de Afbeeldingen van den Graaf
M a r s i g l i voorkomen, Dit Takje heeft
deeze Heer, zo zyn Ed. my berigt, uit
Vrankryk gekreegen. Het was een Voorwerp,
dubbeld waardig om in Plaat gebragt te worden
; t welk zekerlyk zyn E d ., volgens zyn
gewoone beleefdheid , my niet geweigerd
zoude hebben ; doch ik oordeelde, dat het
daar door aan teveel gevaar, door fchudding
o f behandeling, onderhevig zoude zyn geweest.
- D o n a t i hadt onder aan het L y f van eêm*
ge Pol y pen ettelyke rondagtige Waterblaasjes
gezien, die doorfchynende en geelagdg o f
bleek van Kleur waren, zynde misfchien niet
dikker dan het veertigfte deel van eene. Linie,
dat is byna het vyfhonderdfte deel van een
Duim. Deeze Bolletjes , waar in hy eenig
fpoor van die roode Lighaampjes, hier voor
gemeld * , ontdekt hadt, hielde hy voor Eyt-
jes van de Polypus, en verhaal^ verder, hoq
dezelven , op eenig Lighaam gevallen zynde,
zig uitzetten , en dus den Grondflag leggen
van een Koraalboom. , , Naar maate, aaame--
»> lyk s het Ey gro e it, zegt h y , vermenig-
, , vuldigoj de Polypen, en daar worden nieu-
„ we Takken geformeerd * M a r s i g l ï
z e g t , dat de Visfchers zekere hoopjes van
roode Bolletjes, die men hier en daar op do
JvQtfëp gn andere Lighaamen aangehecht vindt,
en, hoewel zeer klein zynde, door ’t Miktos-A V l f^
koop reeds eenige Takmaaking vertoonen , LXXL
voor den Grondilag van 't Bloedkoraal hou- Hoofd-
den. D ona t i merkt aan, dat men hier eenSTUK*
Plantaartige groeijing met cene D i e r l y k e ^ f
Voortteeling vereenigd ziet. Naderhand werdt
door hem , gelyk ik verhaald heb * , het ge- * Blad?,
heele Bloedkoraal verklaard voor een ( Zob’- 23‘ .
fhyton o f) Plantdier , waar van de Polypen
iiegts de Hoofden zyn. Hy oordeelde, dat
het Koraal, en andere Lighaamen, naar Koraal
gelykende, de zelfde betrekking hebben
tot de Polypen, daar mede vereenigd, als ’er
is tusfehen een Slakken - Hooren en de Slak
zelve , o f tusfehen de Gebeenten van een
Dier en het Dier. Ook was hy thans verzekerd
, dat de Polypen niet los maar vas,t zyn
in haare Celletjes ( * j , ’ t gene voMirektelyk
tot die Onderftelling werdt vereifcht. Dus
zouden dan , eigentlykgefproken, de befchree-
vene witte Vliezige Ro k , tusfehen de Zelf-
ftandigheid en de Schors, het Dierlyke o f
het Vleefch uitmaaken in het Bloedkoraal,
waar van de Polypen de Hoofden waren, o f
de Mondjes, die Voedzel aanbragten, ftrek-
kende de binnenfte Zelfftandigheid voor Gebeenzie
zeker Vertoog , Briefswyze gelchreeveo door den
Deer T k e m d l k ï , en, uit de Phil. Tranfaïïinn vertaald
, in het IV, p E.E jl der Uitgezogte Verhandelingen,
bladz. 620.
s 5 ï, deel. xvji. stuk.