VL
A fdeel
L X X IV
H oofds
t u k .
ix .
Spongia
Ötulata,
Oogjes-
Spons.
Flaat
cxxxv.
ïig* 4*
ter inneemt en uitwerpt. Dit fchynt my veeleer
die te zyn-, welke P a l l a s de Tepel-Spons
noemt, en tot welke misfchien ook de Haa-
nekam - Spons van E l l i s (*) zal behooren.
(9) Spons met Gaatjes , die zeer Takkig i s ,
regt op fiaande taay, hebbende de Takken
Spilrondagtig en Jiomp.
De ongemeene Takkigheid maakt in deeze
Soort van Sponfen veel blykbaarer Kenmerk
tot onderfcheiding uit, dan de kleine Gaatjes,
hier en daar verfpreid , welke ’er den naam
van Oogjes - Spons aan doen geeven. By de
Kruidkundigen, ook, heeft men ze onder den
naam van zeer Takkige Spons voorgefteld gezien,
en fommigen hebben ze Spongieus Zee-
Ruy geheten ( f j . E l l i s geeft ’er den naam
aan van Getakte Brittcmnifche Spons , om dat
z y op de Engelfche Kusten valt. Zie hier,
wat hy daar van zegt. ,, De
(*) Ibid. Tab, XI. f. G.
(9 ) Spongia Foraminulata Ramofisfima ere&a tenax,Ramis
teretiusculis obtufis. Syst. Nat. XII. Hort, Cliff. 480. Spon-
giofus Fncus. IlAtiH. Pin. 369, Spongia Rnmofa oculata
viridis fruticofa. l l o c c . Mus, 258. T. 11«. Spongia Ramofa
Britannica. E l l i s Cor. 80. N. 1. T, 32. f. F. Spongia
Ramofa erefta fubtilis. SEB. Kak, IIx. T. 97. f . 5 , 6, 7.
P al, L. Zoóph. 239, Oogjes• Spons. Lyst der Plantd. bladz,
4 3 2 .
( f) Spongia ramofislima oculata. Boe RH, Ind, alt, p, 8.
Spongiofits Fucus, 0 , B A U H. Pin. p. 369,
„ De Vezelagtige Takmaakingen van deeze VI.
„ Spons zyn uitermaate fyn, teder en door* j
„ fchynende , van eene bleek geele Kleur en h o o t d -
„ zeer fraay geweefzel. De Takken komenSTUK*
,, ongeregeld voort, maar liaan overend: zy spo„s,
„ vereenigen zig dikwils met elkander, en zyn
„ op zyde een weinig fameogedrukt. Op
„ zekere regelmaatige afftanden kunnen wy
„ ’er kleine ronde Gaatjes in waarneemen ,
j, welke regulier bewerkt fchynen te zyn , zo
5, als wy die in de Spinnewebben vinden” .
Volgens de Afbeelding van deezen Heer,
zouden de Gaatjes of Oogjes, in zyne Engel-
fché Getakte Spons , meest op de fmalle Zyde
van de Takken zyn ; terwylikze in de mynen,
ongeregeld, hier en daar verfpreid vind. Zelfs
zyn de Gaatjes veelal niet rond en zelden
uitpuilende, maar doch zigtbaar. Ik vind
ook weinig famengroeijingen der Takken in
myne Exemplaaren, waar van het eene bleek
bruinagtig geel is , het andere een fchoone
paarfche Krapkleur heeft. B oc cone meldt
van eene groene Heefteragtige Oogjes-Spons,
uit de Middellandfche Zee. De Heer P al -
las merkt aan, dat de Boompjes van deeze
Spons zelden omtrent een Voet hoogte hebben
, en dat zy als uit eene digte Wolligheid
fchynen famengeweven te zyn, hebbende, als
men ze verbrandt, een fterken Dier Reuk.
De Heer P o n t o p p i d a n s heeft dergelyke
waargenomen aan de Noorfche Kust, die
F f 4. Stroo