Y ee *ePora * van ^et Leder - Koraal, komt dee-
LXlxl' ZQ Soort, zegt L in n j e u s , menigvuldig
H oofd- v o o r» in de Oceaan. De Celletjes zyn digc
§Tus. aan elkander op eene Vlakte gefchikt y en
hebben het Mondje naauwlyks gerand, zelden
in de Top van’t Celletje, dikwils fcheef,
dat is meer over de ééne zyde dan over d,e
andere.
L X X , H O O F D S T U K .
p e Eigenfchappen der D i e r p l a n t e n en
P l a n t d i e r e n in 't algemeen, hunne
Onderfcheiding, Rangfchikking en Kenmerken
der Ge/lagten,
T k heb bevoorens aangemerkc, dat L in-
+ N ^ ü s van de Steenagtige Zee-G'ewas-
fen de anderen afgezonderd heeft , en ge-
plaatst in de Vyfde Rang, onder den naan^
van Zoöphyta, dat is D i e r p l a n t e n o f
P l a n t d i e r e n . Thans gevorderd zyndf?
fot de befchryving van deeze Schepzelen *
waar mede het Ryk der Dieren beflooten
wordt , zo zal ik wat omftandiger behoorep
te fpreeken van derzelven Eigenfchappen in
>t algemeen. In de eerlle plaats geef ik hier
de beknopte bepaaling o p , van onzen Ridder
^ die woordelyk dus fpreekt.
„ De Zo'öphyta zyn niet, gelykerwys de V t ^
s, Lithophyta, autheuren van hunne Schaal o f
„ Stam, maar de Schaal van hun. De Stam*Hoofd-,
„ men , naamelyk , zyn waare Planten, dieSTUK*
, , door Geftaltewisfeling overgaan in bezielde BePaal1^
, , Bloemen , (waare Diertjes,) famengefteld
„ uit Werktuigen der Voortteeling en Midde-
„ len ter beweeging; opdat zy de beweeging,
,, die zy van buiten niet hebben , van zig ze lf
„ mogen bekomen” .
’t Is blykbaar, dat deeze bepaaling niet be- verfchü
trekkelyk zy tot alle Geflagten van deezenpLnSTêr)
Rang , maar alleenlyk tot die genen, welke*1™“116?
men anders Zee-Gewasfen noemt, gelyk de
Koraalen ; Zee-Heesters , Alcyoniën, Spon-
fen , Korallynen , enz. De Polypen , Zee-
Pennen en dergelyken, op ’t end van deezen
Rang geplaatst, hebben eene uitwendige beweeging
p f beweegen het geheele Lighaam ,
gelyk andere Dieren; zy loopen, zwemmen en
wat dies meer is. Gedagte Zee -Gewasfen, in
tegendeel, zitten op een Grondltuk vast en
beweegen z ig ,vzo veel wy weeten, niet; maar
'de Diertjes , die in hunne zelfllandigheid o f
in de Schors woonen, komen ’er uit te voor-
fehyn, fpreiden hunne Armen uit en trekken
dezelven weder in, geevende dus alle blyken.
van een Dierlyk Leven. Ik noem derhalve
deeze laatften D i e r p l a n t e n , als Planten
met een Dierlyk Leven begaafd, en fpaar de
O 5 be