VI. op hetzelve de meefte Autheuren , welke onze
LXXIlï ^'wee^~ Soort befchryven , aangehaald. Ook
H oofd- ^c^ync z yn Zee - Gewas meer naar het ge-
stuk. dagte, dan naar hec tegenwoordige te gely-
KviMige, ken doch hy Vondt hetzelve aan de Kust
van Normandie. -c Voornaamfte onderfcheid
beftaat daar in, dat het geen Steel heeft, zyn*
de anders zo wel als ’t zelve gevingerd. Het
gene de Heer E l l i s in de Tranfaftiën af-
beeldt , fchynt in 't geheel niet Gevingerd,
e n , dat hy in zyne Historie der Korallynen
voorftelp* Kwabbig te zyn geweest, maakende
als twee Duimen ui t , gelyk dat van onzen
voorgemelden Vriend , die het Oude Mans
Duimen noemt. Het zat aan een Oefterfchulp,
en werdt aan E l l i s frifch gebragt, die op
deszelfs Polypen de volgende Waarneemingen
deedt.
„ Als ’ t midden door gefneeden i s , dan
, , wordt men gewaar , hoe hetzelye beftaat
„ uit Buizen, die anderen Takswyze uitgee-
„ ven, welke ieder aan de Oppervlakte eindi-
„ gen in een gsfternde Opening van agt Straa-
„ len. In ieder van deeze Openingen is een
„ Polypus-agdge figuur o f Zuiger met agt
„ Klaauwen, aan de binnen zydevan de Buis,
in deszelfs laagfie gedeelte , vastgemaakt
j, met agt dunne tedere Vezelen , door mid-
„ del van welken dezelve z ig , naar believen,
, , in zyne Buis kan verheffen o f doen zakken.
t> Alle de Buizen, die dit Alcyonium famen-
„ ftel-
■ ftellen , zyn te famen verbonden door een VI.
J fyn Vezelagtig Netswys Geweefzel, ’t welk j^ xm .
„ een foort van fiyve Lilagtige zelfftandigheidHoofd- ’
„ influit, die het Vleefch fchynt te zyn van stuk.
, , die famengeftelde Dier, en deeze VezelentKwaibig%
,, met derzelver Inhoud, de Spieren daar van.
„ Want door de werking van deeze Spieren
„ is hec behulpzaam in het openen o f fluiten
,, van de Sterren der Oppervlakte, terwyl
„ de Zuigers of Polypus- agtige figuuren te
„ voorfchyn komen tot het zoeken van Voed-
„ z e i , o f zig intrekken en verfchuilen tot ont-
„ wykinge van yt gevaar.”
De vergroote Afbeelding , welke hy van
deeze Polypen en derzelver Holletjes geeft,
vertoont haare echte en zonderlinge Geftalte,
hebbende ieder Klaauwtje o f Arm derzelven
wederzyds ryën van korte Vezeltjes , die naar
het Dons gelyken van fommige Zaaden der
Plantgewasfen. ’t Getal der Armen, die zy
hebben , is agt. ~ Ook meent hy ’t Zaad van
deeze Polypen, iu de Buisjes, te hebben waargenomen.
De Heer P a l l AvS getuigt, dat de zelfftandigheid
van dit Zee - Gewas, van binnen, Kraak-
beenig, witagtig en zeer poreus zy i de Op*
pervlakce, van buiten, uit den graauwen
roodagtig bleek, in frisfche Exemplaaren. Ten
opzigt van de Polypen merkt hy aan, dat de*
zelven zo vadzig zyn, dat z y , in een Geeftig
•Vogt gedaan, meestal uitgeflrekt Kerven:
13 b 5 doch