VU jn cje Geneeskunde, onder de Indiaanen, wan-
Afueel. neer het inwendig ingenomen w o rd t, welke
H o ™ ' R umphi u s toefchtyft ^n de Bitumineuze
gTuK. vettigheid der Z e e , waar uit deeze Zee-Hee-
Zwart (ter, zo wel als de zwarte Amber, zynen oir*
¥araaU fprong zou hebben. De Amboineezen noemen
hem Lohomette, de Chineezen Titsjiu, dat is
Y ze r - Hout.
De sehors. » Sommigen van deeze Boompjes (zegt die
„ zelfde Autheur), zyn onder Water bedekt
„ met eene paarfche o f ligt purpere Schors,
„ die zwartagtig o f donker wordt’, als men ze
. met de Handen aanraakt o f begint te draai-
, jen; maar boven Water komende, en droog
wordende , wordt ze ligt graauw en bryze-
lipf ’’ De Heer P a l l a s heeft dit zo ee-
nigermaate wel overgenomen ( * ) ; doch de
Heer B od da e r t drukt zig , in zyne Ver-
taaling, zonderling ui t , zeggende, „ dat, in-,
, dien men in Zee [zulk] eenleevende Hoorn-
, plant aanraakt, o f knypt, men eene zwar-
3> te verwande Handen krygt” . Ik heb in de
eerfte ópflag niet kunnen begrypen, wat die
zwarte verwande Handen waren ; maar naderhand
bedagt ik , dat het een Drukfeil mogt
z y n, gelyk ’er veele in zyn Werk voorkomen,
{*) Caitice. in Mari obdu&os esfe Frutices oWcure cinereo
live purpuiascente, imo faspe purputeo { li vero viva in Maii
Gorgonia tangatur toHjueaturve , nigtescere eum, Zoöph,
pag. 195»
men, en dat zyn Ed. zou willen « « « < * * *
men, door ’t drukken o f knypen van dit Zet- LXXI1
Gewas, een zwarte Verw aan de Handen krygt. Hoofd-
jqatuurlyk is deeze opheldering; doch dit stuk.
Haat nergens. P a l l a s heeft het zo min ge-
zegd als R u m p h i u s ; hy fpreekt ook met
van knypen, maar van draaiyen, en vei haalt,
dat de Schors daar door zwartagtig wordt
(’nigresCere eum fc. Corticem) , niet de Han*
den. . j
In *t Werk van R umphi u s is, aangaande
dit Zee -Gewas, geen minder grappige pasfa-
gie, wanneer men daar in ’c Nederduitfch
leest : ., Men vindt ook Boompjes, daar de
jiyiculce, Mosfén genaamd, aan de Takken
, , met tien etf twaalf zitten, altyd met de
” Steert oai" hoog, doch aan de uitgetrokke-
„ ne vallen ze af.” Die dit ter loops leest,
vindt daar niets oneigens in, De Vogeltjes,
die men Mosfen noemt, zitten dikwils in
Boompjes: ujet de Staart om hoog en by tien
o f twaalf te gelyk , is ook gebeurlyk : maar
die bedenkt, dat hier van Zee-Gewasfen ,
eenige Vademen onder Water , gefproken
wordt, zou zig bykans de Winterverblyfplaat-
fen der Zwaluwen vaa K l e i n erinneren j
terwyl iemand die het Latyn leest, en der
zaaken kundig is , wel haast begrypt dat hier
van een Soort van Doubletten, % Gevlerkt©
Vogeltje -genaamd, wordt gefproken ; het
Y 4 wei**