Afdeel ?ian' LüIr> * zeer naauwkeurig onderzoek ia;
LXX.' c werk ft ellende op zeker klein Buisagcig
Hoofd- Zee-Gewasje , kwam daar door tot het ver-
stuk« moeden , dat men ’t zelve moest betrekken
tot het Geflagt der Zoöphyta. Op die zelfde
manier vondt zig ook de Heer E l l i s genoodzaakt,
om het denkbeeld van D o n a t i ,
dat de meeite Korallynen Dierplanten zyn ,
3t welk door zyne Waarneemingen bevestigd
* zie werdt, toe te vallen *
feladz.^9. n rT ^ ,
De Heer Doktor B as t e r leverde, gelyk
t Bhdz,gezegd is f , een Vertoog over de Plantdieren
o f Dierplanten , aan de Koninglyke Sociëteit
van Londen , dat in derzelver Verhandelingen,
op ’t jaar 1761, is geplaatst. Hier ver*
haalt zyn Ed . , dat zyne twyfeling , in het
erkennen van de Dierlyke natuur der Korallynen,
grootelyks was opgebelderd, doorliet
gene L i n n ^e u s , in de Tiende Uitgaave van
zyn Samenftel der Natuur , aangaande de
Zoöphyta gezegd hadt te weeten. „ Het
„ zyn famengeftelde Diertjes , op den twee,
„ fprong vaq het Byk der Dieren en Plan-
„ ten geplaatst, waar van de meesten gewor»
„ teld zynde Steelen fchieten , hun Leven
« vermenigvuldigende door Takken, afvallen-
„ de Knoppen en door eene Geftaltewisfelina
« van bezielde Bloemen , die zig van ze lf be-
„ weegen, en overgaan in Zaaddraagende
» Doosjes. Even als o f de Planten Plant,
*.? °^eren waren, zonder Gevoel en Bewee*
,3 ging, en de Plantdieren waare Planten 3 Vr.
s, maar met een Zenuwgeftel, het Werktuig
j , van Gevoel en Beweeging, voorzien.” Hoofd»
Dan merkt de Heer B a s t e r aan , datSTUE»
L e i b n i t z reeds voorzegd hadt , hoe ’er
t ’eeniger tyd Lighaamen gevonden zouden
worden, die men met gelyk Regt tot de
Planten en Dieren betrekken kon; als zynde
al het gefchapene, op eene onafgebrokene manier,
aan één gefchakeld. De bepaalingen ,
welken zyn Ed. vervolgens van Planten en
Dieren geeft, oordeelt hy in één Lighaam te
kunnen famengevoegd worden , en , om te
verklaaren, hoe zulks in de Korallynen (Ser-
tularia) weezentlyk plaats heeft, fpreekt zyn
Ed. aldus ( * j .
,, Indien gy met genoegzaame oplettend* Hunne
. . , , , * manier van
heid overweegt, wat door den zeer geleer- Groeijing,
j, den Don ATI aangaande den oorfprong der
„ Koraalen, en door my z e lf van het grootfte
„ flag van Polypen in de Tübularia, weleer
gezegd is , zult gy volkomen overtuigd
, , zyn, dat daar in, van het eërfte begin a f ,
„ volftrekt eene Plantaartige groeijing plaats
3, heeft. Het blykt, inderdaad , dat deeze
3, Eytjes , gelykerwys tedere Knopjes, gelyk
9, nieuwe Leedjes, uit het Moederlyk Lighaam
3, uitbotten, naderhand grooter worden, op
j, de
(*) In het gedagte Latynfche Verloog of Verhandeling <k
IjrïóphytU, Phil. TranfaEl* Vol, LIL p. 1*3*