VI. Openingen o f Maazeü van het Netwerk: niet
A fd eel . veej Wyder dan de dikte is van een gewoone
Moof1” * Pennefchaft. Aan de onderzyde zyn de Tak*
stuk. jes glad en effen , dpeh aan de bovenzyde
ruuw.
„ . . Dus bevind ik de gefield heid. van zekere Manchet a
van Nep- Kransjes, die men, mooglyk wel zo eigen
pl cxxx. als de volgende Soort, Manchetten van Nep-
3. tunus noemt, vallende byna een Handbreed
groot. In hoe verre daar mede de aaagehaalde
Afbeeldingen van M a r s i .g l i overeenkom-
flig z y n , kan ik niet oordeelen , dewyl de
befqhryvirvg van de groote Takkige Madre-
pore, op bladz, 141 van zyn W e rk , alwaar
die Figuuren aangehaald zyn , niet ftrookt
met deeze kleine Millepore. De Heer P a l-
l a s niettemin z e g t, dat de Graaf deeze laat*
Re overvloedig omtrent het Eiland Riou, aan
de Kust van Provence, in een Diepte van omtrent
twintig Vademen , waargenomen heeft *
vast zittende op verfcheiderley harde Lighaa*
men, en Klompen maafeende , zelden grooter
dan een Vuist. Verfch zynde, voegt hy ’eb
by , heeft z y de Enden Vleefchkleurig. Zodanig
beftaat het met die fraaijeKransjes, waar
van ’er een in Fig. 3, op onze CXXX.ftePlaat,
is afgebeeld.
Trafie. De Heer P a l l a s fpreekt verder van eene
4» Soort van Mïlleporen, die hy Clathrata , dat is-
Getraliede o f Tralie - Koraal noemt, en getuigt,
dat daar veele Stukjes van waren in het
Kad
ë M ï i i Ë r ö fc Ê & 195
Kabinet van den Héér P 1 e t e r K r a m e r ; v i.
Koopman alhier. Ik heb dien Heer om één l x v u T
daar van. verzögt en hetzelve in Fig. 4. doen Hoofd-*
afbeelden. Het is een van de kleinften, doch6TUK:*
waar iiï de fïrudtuur van dit Zee -Gewas zig
zeef duidelyk openbaart. Öffchoon de Heer
P a l l a s het zo naby agt te komen adn de
Mosagtige Millepore, dat zyn Ed het als een
middejüag tusfehen dezelve en hét Kant-Koraal
aanmerkt, fchynt het my doch zeef weinig
të verfchillen van het Net-Koraal; doch
het groeit op een Voetje en maakt geen ronde
draay , maar fpreidt zig naar alle kanten
u it._ Het komt üit Oostindie.
T o t de Frondiporce o f Loofdraagende Zee •
Gewasfen, welke in deeze Soort begreeped Loof-
z y n , behoort buiten twyfel die SieenagdgeKoraal»
Efchara, als een Kluwen groeijende, welke
de Heer Doktor B a s t e r op ’t Eiland
Schouwen, op menigvuldige plaatfèn , doch
altoos in Slooten van brak o f zout W a te r ,
fomtyds tot groote Klompen! uitgegroeid,‘
heeft waargenomen (*)■ Dik wils vittdt meii
dezelve aan Riet en anderë dergelyke Gewasfen
, als een ronde Kluwen ,* fomtyds bok aan
Muuren van Sluizen o f Planken van Schoei-
jingen, met de ëéne zyd e , welke plat is ,
vas t,
(*) Zie zyn Ed. Natuurkundige ZJitfpahningen I. Déèf
bladz. 96, Ibidemque, Tab. VII. f, 4 , s*
N a