A fdeel *nfckikkelykheid hebben, om de zogenaamde
LXV. 'Bloemen der Zee-Gewasfen, op het Gezag
Hoofd- van zo veele fchrandere Mannen, voorDiert-
*TüX‘ jes aan te zien. Maar kom aan, nu eens voor
een oogenblik gefield en toegejlaan zynde, dat die
Lighaampjes leevende Diertjes zyn ; dan komt
nog grooter zwaarigheid , die eigentlyk den
Tytel van zyn Vertoog betreft: dan vraag ik
(zegt zyn F.d.) hoe men zal kunnen aantoonen,
dat deeze Diertjes uit hun Sap Koraalen , als
hunne Woonhuisjes , famenjtellen ? Heeft men
ooit deeze berugte Werkmeesters zien bouwen ? ——
Men kon niets tot Jlaaving van dit Gevoelen,
waar omtrent ik, met het grootjle recht, zeer in
twyfel ben, te voorfchyn brengen. De Hoog-
leeraar moet de Vertoogen van de Heeren
B a s t e r en E llis niet doorbladerdhebben,
indien hy gelooft, dat alleHedendaagfchendie
Stelling koesteren. Hoe weinige Dieren bouwen
hunne Woonhuisjes o f Nesten uit hun
Sap ? Hoe veele anderen bouwen zeer Konftige
Celletjes of Nesten uit van buiten aankomende
Stoffen , die zy enkel door hua Sap famen-
hechten? De Polypen der Zee-Gewasfen
leeven in een Element, dat vol is van derge-
lyke Bouwftoffen. Daar is alleen eene aanhechting
of aangroeijing , eene vorming of
ordentlyke fchikking en plaatzing noodig;
waar toe niemand, die het voorbeeld der
Motten bèfchouwt, deeze Diertjes zal qqi>
deelen onbekwaam tp zyn.
Maar, wie heeft deeze berugte Werkmeesters VI.
s T r , , • Afdeel. zien bouwen ? Immers geen Hoogleeraar in t l x v .
midden van Duitfchland, honderd Mylen vanHooFDde
Zee. Geen Liefhebbers die zig eens voorsTÜK*
een Dag, o f eenige Uuren, aan Strand be-JJJJJ- »
veeven. Wie dan P De Heer BoDDAERTde zee-
& , . j Gewasfen.
brengt D o n A t i ten bewyze b y , dat zeer
goed is : zyn Ed. meldt ook van F o r s -
k a ö L, door L i N N æ u s aangehaald : ik zal
hier, om geen anderen, wier Getuigenis ee*
nigermaate verdagt mogt voorkomen , op te
haaien, aileenlyk de Ondervindingen te berde
brengen van den Heer L o e f l i n g , die op
zynen Togt naar Spanje, in Z e e , zulks
waarnam, en, met den grootften fchyn van ver-
trouwelykheid, een bewys geeft zo wel van
den Dier 1 y ken oirfprong der Steenagtige als
van het Dierlyk Leven der andere Zee - Gewas*
fen, die men Veelhoofdige Polypiers noemt;
beiden door den Heer M b l l e r op ’t laatst
uitvoerig beftreederr.
Deeze Heer verhaalt ( * ) , dat hier en daar Waam«.
eenig Wier en Kroos met eenige Diertjes hetminvfnn
Schip voorby dreef ; waar uit hy, onder an^®***
deren , twee zeer fchoone Zee - Gewasjes kreeg,
met de leevende Dieren, die dezelven bouwden.
Het eene was , zegt hy , een Millepore o f
Dtiizendpoor, die zo gemeen is in alle de
Zeei
(*) StokMmfe Verhandelingen, op ’t jaar ï7 ï i ,p . 117.enz»