r+S B e s c h r y t i n o v a n
VI. doch met, de Scraalende Toppen een weinig
^LXVII* van elkanc*er wykende, formeeren Klompen
Hoofd-* van verfchillende grootte , die Afchgraauw
stuk. Zyn. Ik bezk zodanig - een Stuk , dat Ver-
fteend is, hebbende de Pypjes als met Leedjes
, doch wat dunner, en geelagtig van Kleur.
LriNNuEUs zegt,.d a t dit Koraal aan de Oevers
van de Oostzee opgeworpen wordt;
xxx. (30) Madrepore, die gehandeld is , met reg-
FaxkuU? te Cylindrifche gladde van elkander wylis
♦ kende Kor aaien,
Kruidna.
gel» Steen*
Volgens de aangehaalde Figuuren van R um-
p h i .us , Se b a en G u a l t h i e r i , die echter
niet naauwkeurig zyn , wordt hier een,
Zee * Gewas bedoeld , het welke ik Kvuidna-
geljleen noem r om de benaaming van R um -
p h i u s , die hetzelve Zee-Nagelen tytelt,
eenigszins te volgen. G f a i t h i e r i hadt hetzelve
als een Klomp van Cylindriffche Zee*
Fokjes voor gefield; doch dit ftrookt niet, en
de door hem aangehaalde van B o n a n n i
verfchillen veel., By S e b a noemt men ’c beter,
(30) Madrepora fasciculaii's, Corallls re&is Cylindtieii
glabris divergentibus. Syst. Nat. XII. MiUepora Im ï IR ,
Nat. 817. Cotallio affinis Madrepora. BAuH. Hut, III. p.
795, B on A N N. Kircb. T. 5. f. 1. G u a l t h . Test. T*
io6- f. G. Caryophyllum Saxeuin. RUMPq. Mus, VI. p*
245. T. 87, f • 5. S £ B. Kab. III. T. 108. f. 9. Madrepora
Caxyophyliitcs* P a l l , Zo'óph, 183. Lyss der Plantd. blt 388«,
D E M A B R E f O R E N . ’ 149
ter, een Buisagtig Ster-Koraal, dat in de ge* VI.
daante van een ronden Bat uit afgezonderde l x v il *
Buisjes is famengegroeid. Het gene men al-Hoofd»
daar voorgefteld vindt', was van Kurasfau af-STÜK*
komftig.
Gedagte R um phius van de Z e e -N ag e len
, die men in \ Maleitfch Tsjenke laat
noemt, fpreekende, zegt dat het kleine Kraal-
fteentjes zyn , omtrent een Lid van een Vinger
lang, en veele digt by elkander gevoegd.
Z y hebben beneden een fmal Worteltje en
boven een breed Hoofd je , ’t welk van binnen
fcherp gevoord en gefternd is , van buiten o f
effen of een weinig geftreept, zeer naa de
gedaante mtmaakende van een Kruidnagel.
Somtyds flaan zy plat, fomtyds verheven als
een Bol o f Heuveltje op een ander ftuk
Kraalfteen, als o f z y daar op gezet waren,
maar zyn onder Water met Slym overtrokken,
gelyk de Zee-Kampernoeljes, Door ’c
bleeken , echter , wórden zy zeer wit. Van
deeze Steentjes vindt men ook losfe op \
Strand, die wel een hal ven Vinger lang zyn ,
on Steenagtig gelyk witte Koraal. Men vindt
Zee - Gewasfen, zegt hy , die deeze Nagelen
zo dik en lang als een Vinger hebben, van
boven diep gegaat en geplooid, doch van
welken niet meer dan vier o f v y f aan een
bosje Haan. Voorts fpreekt hy van een An*
zophyllum Saxeum, in ’t Neerduitfch Steenen
Moernagelen, in ’c Maleitfch Polang laut; die
K 3 de
I, Deel. xvii. stuk.