VI.
A fdeel.
LXV1I.
H oofd*
SXUK»
xy i.
Mafyepirl
pölygama»
Tweevou*
dige.
verdient derhalve beter den naam van Zes-
Ananas. Het wordt van B romj ïl gepoemd
Gothlandfche F un giet, met eai kort Steeltje
en groot wyd Kapje , wier oppervlakte geheel
bezet is met zeer fynp en byna uitge?
fleeten Steragtige figuuren. Dèeze uitflyting
fchryft H e l w i n g toe , aan de Kerke af-
fchuuring door ’t Zeewater. Evenwel puilen
de Randen in veele Stukken wat uit; in anderen
zyn de holten der Sterren rond. De
zelfstandigheid is famengefleld uit Keg el vormige
Pypjes, e n , als men de Stukken dwars
doorzaagt, dan vertponen zig derzelyer ge-
llreepte holligheden , byna gçlyk het Papier
pp de Rug der Speelkaarten getekend is , zeer
regelmaatig , in zeshoekige Vlakken verdeeld,
zynde binnen ieder Vlak een witte Ring, met
Streepen daar buiten om heen.
( j6 ) Madreppre, die famengejleld i s , me%
kleine Sterretjes, digt aan elkander, en
grootere daar tusfchen , die open zyn a
uitloopende in Çylindrifche holligheden.
Van deeze, uit Oostindie afkomftig, hadt
L i n n æ u 5 een Exemplaar, dat de geheele
Schaal bedekte van een groote Paarlemoer-
Schulp«,
(16) Madrepora compofita, Stellis miimtis confettis, im»
atixtis mnjoribus petforatis, Fundo concavo * Cylindtiaj.
Am&x., Acad» IV. p. z$8. T, 3, f. I j.
Schulp. , , Het is (zegt hy) een witte Korst, van VI.
„ twee Duimen dikte, digt bezet mét k l e in eV i l . *
„ Sterretjes, ieder van twaalf Stompagtige Hoofd-*
„ Straalen. Daar tusfchen komen hier en daarSTÜK»
, , Sterren voor, van een Pink dik, die bulti-
„ ger zyn, insgelyks met Streepen geltraald,
„ hebbende het middelpunt met een ovaals
„ Opeping, van een Duim breed, doorboord.
„ Onder deeze Ster is eene Cylindrifche
„ Holligheid , van langte en dikte als de Vin-
„ ger van een Kind van twee Maanden, zeer
„ effen en glad. Binnen deeze Holligheid is
„ geen Schaal van een Lepade, welk e, zo
zy ’er geweest ware, geenszins had kunnen
„ uitgaan door het zeer kleine Gaatje; ook
„ zou het Dier de Holligheid niet hebben
„ kunnen fluiten met eene Geffraalde Ster’,
,, die alleen in grootte verfchilde van de o-
„ verige Sterswyze figuuren.”
De dikte van den Vinger, in een Kind van
twee Maanden oud, is zeer onbepaald: waarom
niet liever de Holligheid by de fchaft van
een Schryfpen vergeleeken ? Het overige is
tegen de Aanmerking van den Heer P a l l a §
ingericht, wien het voorkwam , dat deeze
Holligheden tot Zee-Tulpen behoorden, die
naderhand met een Korst van Kraalfteen
pyerdekt waren ( * ) . De Holligheden fchycen
O Elencb. Zoüpb. p, 288, 324.
I 4