VI. dié men in 't Franfch Main de Mer, o f Zee*
*^LXV*** Hanc* tyielï » in Sponfen, enz.; maar by be?
H oofp*. vondt ze lfs , dat, in verfcheide buigzaame Ko-
jarpt rallynen , het gene mep altyd voor Blaasjes
hadt aangezien , niets waren dan Buisjes o f
Blaasjes, ieder een Infekt bevattende. Een
Steepagtig Gewas , dat van de Klippen met
de Dreg werdt afgerukt, zynde een foort van
Milleporep , bèvondt hy ook een famenhqo-
ping te zyn van kleine Buisjes, uit ieder van
welken, wanneer het in Zee - Water gedaap
•jverdt, een kleine Polypus voortkwam. , , Dus
v poem ijs (zegt h y , ) en zal vervolgens dien
a, naam , in ’ t algemeen , geeven, aau eepe
„ Familie van Infektpn, van meer o f minder
„ langte , in fommigen van welken de K o p ,
, , in anderen het Lighaam , omringd is qf
„ bezet met Hoornen, die aan eenigen voor
„ Handen dienen, om de dingen aan te vat-
,, tén , welke hun tot Voedzel ftrekken zul-
„ len , en in anderen nog bovendien voor
, , Pooten, om zig te verplaatzen” .
piantdie* Zie daar een Gevoelen ter baan gebragc, dat
yen geftddggWgj? niet vqlftrekt nieuw was (*) , o f ,
door Dó* - i
^ ATi» laat
(*) T h e o ï H ISTU*, van de Zee - Gewasfen fpreeken-
de, zegt: ad qtudam tota obeja ingrediuntur Milfepgd/t 6*
alU qu&iam ejtfiiem Generis BestioU, quodqut Polypi fpecimen
gerit, Libr. IV» Gap»'7* Zo dat die Aurheur zekerlyk
reeds moet waargenomen hebben, dat in de Gaatjes van de
Schors van fommige Zee * Gewasfen iet? zat, ‘t welk d<
gedaante had? van een Polypus.
laat ik liever zeggen, de Waarneemingen van Vr.
P e y s s o n e l op het kragtigde bevestigd. Die Afdeel.
Heer hadt de Diertjes der Zee-Gewasfen Vr- Hoofd-
tX(e, Pui puree o f Polypi, getyteld. Jussïeustuk.
g a f ’er. den naam aan van Polypen, De Heer
V iT A L iA N o D o n ATj werdt naderhand
door zyne Waarneemingen verzekerd, dat z y
in het Koraal aan haare Celletjes vascgehecht
zyn, njet alleen, maar hieldt dat geheele Zee-
Gewas voor een weezentlyk Dier, waar van *
de Polypen flegts de Hoofden waren, , , Dit
„ Die? , zegt hy , heeft een Gebeente, dat
,, getakt is in de Gedaante van een Heester,
, , en bedekt met een Soort van Vleefch, ’t
„ welk het Vleefch is van het Dier” . In
fommige Zee - Gewasfen , merkt hy aan , is
dit Gebeente o f Steunzel Steenagtig, in anderen
Hout- o f Hoornagtig , en , ik mag ’er
by voegen, Vliezig in anderen , gelyk in de
Korallynen,. o f wel in eene Soort daar v an ,
welke de gedaante heeft van klein verguld
Venus-Haar ( * ) , door een vermaarden En-
gelfehman reeds lang te vooren opgemerkc
was. „ De Heer L u i d (zegt J u s s i e u J
„ hadt waargenomen, dat men, deeze Bui-
, , zen , [te weeten de Steeltjes van dat zq-
„ genaamde Kruid, die op ’t hoogde een
„ half Voet lang ep eep Linie dik zyn ,]
tps-
Adianthi Aurei minimi facie, Plantamanna. D i l l .
B 4
i. deel. x v i i . stuk.