Afdêe aart^ e gt'oeijing der Zee-Gewasfen te bertoo-
3 ^ £en 3 hiqr te omflandiger bygebragt, om dat
P oofd- z y byna het tegendeel bewyzen. Z y doep
si uk, zien , dat hy de zaak door dezelven meer
heeft verduifterd dan opgehelderd. Dat, nog-
thans, de meeste Zee-Gewasfen geen eigent-
lyke Wortels o f Bladen hebben, maakt hier
de grootfte zwaarigheid niet: men heeft Aard*
planten aan welken die ook ontbreeken ; doch
daar fcheenep zo geen Bloemen, ten minfte
Zaadep npodig te zyn tot derzelver Voorttee*
ling, en hier van zou het Melkagtig Vpgt
dat uit het End der Takken by Druppeltjes
in t Water valt , penig blyk : opleveren,
W y zullen, in ’t vervplg , daar van pader
Ipreeken.
Woemen Niettegenftaande T h e p p h r a s t u s , in
A l door hec Vierde Boek van zyne Historie der Plan-
m a b s ï- ten, zo dikwils van de Bloemen der Planten,
dekt! 0Ilt Grond der Zee groeijen, fpreekt,
als o f dit een bekende zaak ware f f } , hadt
pog-
(*),Dit’ zegt To u rn e ïo r t !n het gedagte Vertoog.
Het zoude dan in ‘t VII en VUI Hoofdfluk van dat Boek
moeten zyn , doch ik vind daar niets duidelyks dien aangaande.
T heophrastus fpreekt ran Bladerige Ge-
wasfen , naat Laurier, Olyf en Thytn gelykende, die gë-
deeltelyk boven Water komen , of greeijen op Eilanden
welke met de Ebbe droog loepen, en onder Water ftaan met
den Vloed, in Oostindie: Folia bis Arboribus Laurta dicunt,
fiarem Viol& fy colore odore, fruflam magnitudine Oliva
ty kttnc tdoris aimqdum boni t Scc, Van de anderen, in Sinu
nogthans T o u r n e f o r t , op zyne Reizen door Vj_
Spanje en Portugal, niets dien aangaande kun-Afdeeu
nen waarneemeh, dat hem voldeedt. Het was LXV*
vP®r den vermaarden Graaf M A it s iC L i j d ie ^ °^ D*
in het voorlte dér tegenwoordige Eeuw, tPt
voortzetting van de Kennis der Natuurlyke
Historie, eenigen tyd zyn verblyf hieldt op
de Kusten van Proyence en Languedok, bewaard,
de Wereld dien aangaande te verbaa*
zen met nieuwe Ontdekkingen omtrent de
Planten der Zee. Na dat hy bevonden hadt,
hoe de Grond aldaar bedekt is met eene Laag
van harde Steenagtige Stoffen , die als een
Overkorsting maaken , en op fommige plaat-
fen een Jaarlykfe aangroeijing befpeuren laa-
ten ; kwamen hem, aan het Koraal en andere
Zee-Gewasfen, öp de Schors zekere deeltjes
voor, die zig in ’t Water uitfprpidden én buiten
’t zelve weder introkken; kunnende d it, .
by herhaalingen , fomtyds v.erfcheide Dageü
lang, daar in worden waargenomen. Zy namen
, eindelyk , in het roode Koraal, de gedaante
van geele Bolletjes aan, en vielen dus
op den bodem van het Glas. Hy fchreef
dienaangaande een Brief aan den Abt B ig -
n o n , van den 18 December des Jaars 1705,
die in het Journal des Sgavans van 't volgende
lier 'óo, ad quem descendant aÈgyptii, zégt hy: Color qutqtit
Floris in Thymo , tanquam nondum perfeEte floruerit, liquida d
prehinditur. Meer vind ik ’er van dien aart niet,
I: Deel, x v i i . stuk.